Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-446, 29 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

 

nummer:           R-446

betreft: [klager] datum: 29 augustus 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 mei 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 juli 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I. Stas, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], jurist en

[…], hoofd behandeling en bedrijfsvoering.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. het voortduren van de op 21 februari 2018 opgelegde maatregel van afdelingsarrest na de beklagzitting van 8 maart 2018 tot 20 maart 2018 (K-2018-71) en

b. de verlenging van de maatregel van afdelingsarrest van 20 maart 2018 (K-2018-90).

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van klachtonderdeel a. niet-ontvankelijk verklaard en het beklag ten aanzien van klachtonderdeel b. ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. 

Klager is het er niet mee eens dat zijn beklag deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond is verklaard. Hij denkt dat zijn beklag wegens de overplaatsing naar FPC Dr. S. van Mesdag niet gegrond wordt verklaard. Klager geeft aan niet boos of gefrustreerd te zijn, of te zijn geweest. De inrichting trekt zijn gemoedstoestand ten onrechte in twijfel. Er is geen sprake van fysieke incidenten of van middelengebruik. Ondanks de lange duur van het afdelingsarrest is klager stabiel, nuchter en helder. De inrichting kan dit niet verdragen. Klager kan zich niet vinden in de uitspraak van de beklagcommissie voor zover aangegeven wordt dat hij zich bezig houdt met contrabande. Klager levert geen gevaar op voor de inrichting maar wordt afgerekend op door hem in de inrichting gemaakte opnamen van gesprekken. Klager is zich ervan bewust dat het opnemen van gesprekken niet netjes is, maar hij was daartoe genoodzaakt omdat hij wilde aantonen dat bepaalde medewerkers niet deugen. Hij wil enkel mistanden aan het licht brengen en hij geeft met betrekking tot zijn handelen openheid van zaken. Bovendien is hij altijd aanspreekbaar. Het contact dat klager heeft met de inrichting, gaat echter enkel over de door hem ingediende klachten. De speciale afspraken die klager met het personeel had gemaakt ten aanzien van het volgen van blokken, stonden niet op papier. Nu is hij wegens de wisselingen in personeel de pineut. De behandeling van klager is vastgelopen. Het komt nooit meer goed in deze inrichting. Klager is bovendien uitbehandeld en hij heeft een verzoek tot overplaatsing gedaan. Recentelijk heeft klager in FPC Dr. S. van Mesdag verbleven in verband met een observatieplaatsing. Daar ging het heel goed met klager. Hij heeft in FPC Dr. S. van Mesdag vrijheden gekregen en aangetoond is dat de inrichting geen zorgen hoeft te hebben op het gebied van orde en veiligheid in de inrichting. Klager vindt dat hij het slachtoffer in deze situatie is en hij zal zich middels het indienen van klachten blijven verzetten tegen het, ook ten tijde van deze zitting in beroep nog, telkens verlengen van zijn afdelingsarrest. De vraag doet zich voor of er geen andere weg denkbaar is, nu sprake is van een volledige impasse.       

  Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. 

De kern van de maatregel van afdelingsarrest ligt besloten in de beschuldigingen van klager in de richting van personeelsleden, het feit dat klager niet in contact was, en overigens ook nu nog niet is, met het behandelteam en dat kennelijk sprake is van oplopende boosheid en frustraties bij klager. Dit betreffen signalen die binnen de vroegsignalering vallen. Klager verblijft inmiddels op een andere afdeling bij FPC De Kijvelanden, afdeling Onyx. Klagers medewerking aan zijn behandeling is beperkt. Dit is aanvankelijk de reden geweest van eerdere plaatsing op de afdeling Koraal. Een eerder verblijf op de afdeling Onyx 2 verliep ook stroef. Het niet meewerken aan zijn behandeling is echter niet de reden om afdelingsarrest op te leggen. Klagers opnames en zijn verregaande schriftelijke beschuldigingen aan het adres van personeelsleden maken dat er sprake is van meer dan alleen het niet in behandeling zijn. Hij had en heeft een vijandige opstelling richting de inrichting en de medewerkers, en zijn beschuldigingen nemen toe. Klagers onvrede blijkt uit de klachten en de aantijgingen. De inrichting wil over zijn oplopende frustratie en boosheid met klager in gesprek. Dat is lastig, omdat klager telkens aangeeft dat hij niet boos en/of gefrustreerd is en dan direct een nieuwe klacht met beschuldigingen indient. Zijn acties stroken daarom niet met wat hij zegt. Klager maakt dingen niet bespreekbaar en vanuit de inrichting is het dan ook erg lastig om bij klager in te schatten wat er in hem omgaat. De samenwerking loopt hierdoor vast.

Ten aanzien van de observatieplaatsing kan worden opgemerkt dat de inrichting niet per se bezwaar heeft tegen een eventuele overplaatsing van klager, maar dat het belangrijk is te bezien welke acties voor klager de meeste kans van slagen hebben. Voorkomen moet in elk geval worden dat bij een nieuwe inrichting eenzelfde dynamiek ontstaat als bij de huidige inrichting, temeer daar dezelfde dynamiek zich eerder heeft voorgedaan tijdens een eerder verblijf in FPC De Rooyse Wissel. Verplaatsing van problemen ligt daarom op de loer.

Binnen het afdelingsarrest werden en worden aan klager wel mogelijkheden geboden, maar klager kiest ervoor daar geen gebruik van te maken. Zo worden er toetsmomenten geboden om te bezien hoe het contact met klager verloopt, maar klager wil daaraan niet meewerken. Vanuit de inrichting wordt gezocht naar mogelijkheden om vooruit te komen met klager. Verplaatsen van klager naar weer een andere afdeling binnen de inrichting biedt niet een voldoende waarborg, nu klagers beschuldigingen niet alleen aan het adres zijn gericht van medewerkers van één afdeling. Klager heeft onlangs opnieuw een klaagschrift ingediend, waarin hij nieuwe beschuldigingen uit over een medewerker die contrabande de inrichting zou hebben binnengebracht. Ook daarvan was het huidige hoofd behandeling niet op de hoogte. Het is een illustratief voorbeeld en het toont aan dat klager over dergelijke zaken niet in gesprek gaat, maar direct een klacht met beschuldigingen indient.  

3.         De beoordeling

De beroepscommissie overweegt ten aanzien van klachtonderdeel a. als volgt.

Bij uitspraak van 29 maart 2018 heeft de beklagcommissie het beklag inzake de verlengingsbeslissing van 21 februari 2018 gegrond verklaard. De voorzitter van de Raad heeft naar aanleiding van een schorsingsverzoek op 9 april 2018 de uitspraak van de beklagcommissie hangende het beroep geschorst. De RSJ heeft inzake de verlenging van klagers afdelingsarrest van 21 februari 2018 op 13 juli 2018 uitspraak gedaan (RSJ 18/670/TA en RSJ 18/756/TA). 

Nu de beslissing van de directeur waarover klager klaagt reeds door de beklagcommissie (en de beroepscommissie) is beoordeeld en niet tweemaal over hetzelfde feit kan worden geklaagd, is klager terecht door de beklagcommissie niet ontvangen in zijn beklag.  

Ten aanzien van klachtonderdeel b. is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot verlenging van de maatregel van afdelingsarrest op 20 maart 2018 in verband met de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Blijkens de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is klager sinds het opleggen van het afdelingsarrest op 29 november 2017 niet in gesprek gegaan met het behandelteam over zijn oplopende boosheid en frustraties, terwijl hij heimelijk opnamen heeft gemaakt met een mobiele telefoon en schriftelijk ernstige beschuldigingen in de richting van het personeel van de inrichting uitte in zijn klachten naar instanties, en deze gedurende het opgelegde afdelingsarrest veelvuldig bleef uiten en daarmee zijn standpunt telkens bleef herhalen. Voorstelbaar is dat klagers gedachten en gevoel voor de inrichting daarom niet goed in te schatten waren. Bovendien is vanuit de inrichting getracht om klagers bewegingsvrijheid zo min mogelijk te beperken en toe te werken naar herstel. Dat klager er evenwel voor kiest van de geboden mogelijkheden geen gebruik te maken, kan de inrichting niet worden tegengeworpen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie ten aanzien van beide klachtonderdelen niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ten aanzien van beide klachtonderdelen dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 29 augustus 2018

 

 

 

            secretaris                     voorzitter        

 

Naar boven