Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-394, 29 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer: R-394

betreft: [klager] datum: 29 augustus 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 maart 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 juli 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I. Stas, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], jurist en […], hoofd behandeling en bedrijfsvoering.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag - voor zover in beroep nog aan de orde - betreft:

a1: de inbeslagname van klagers tweede matras (K-2017-348) en
a2: de inbeslagname van klagers tweede kussen (K-2017-349) en
b1: de beslissing tot het opleggen van de maatregel van afdelingsarrest op 29 november 2017 (K-2017-368) en
b2: het laten voortduren van die maatregel van afdelingsarrest (K-2017-390).

De beklagcommissie heeft het beklag inzake klachtonderdelen a1 en a2 gegrond verklaard en het beklag inzake klachtonderdelen b1 en b2 ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van klachtonderdelen a1en a2 is klager ervan op de hoogte dat bij beslissingen van 16 april 2018 aan hem een tegemoetkoming is toegekend. Klager is echter van mening dat het te lang geduurd heeft voordat hij zijn tweede matras heeft teruggekregen. Hij heeft onder de beslissing tot inbeslagname geleden en hij wil dat de zaken inhoudelijk worden behandeld.  

Ten aanzien van de klachtonderdelen b1 en b2 heeft klager naar voren gebracht dat hij helder en stabiel functioneert. Het afdelingsarrest is ten onrechte opgelegd. Er hebben zich geen fysieke incidenten voorgedaan. Klager levert geen gevaar op voor de inrichting maar wordt afgerekend op door hem in de inrichting gemaakte opnamen van gesprekken. De inrichting heeft besloten klager afdelingsarrest op te leggen omdat zij gekrenkt en boos is wegens die opnamen. Klager is altijd transparant geweest over het verkrijgen van de mobiele telefoon en de USB-stick. Ook is klager altijd bereid geweest tot het voeren van een gesprek. Het contact dat klager heeft met de inrichting, gaat echter enkel over de door hem ingediende klachten. De speciale afspraken die klager met het personeel had gemaakt ten aanzien van het volgen van blokken, stonden niet op papier. Nu is hij wegens de wisselingen in personeel de pineut. De behandeling van klager is vastgelopen. Het komt nooit meer goed in deze inrichting. Klager is bovendien uitbehandeld en hij heeft een verzoek tot overplaatsing gedaan. Recentelijk heeft klager in FPC Dr. S. van Mesdag verbleven in verband met een observatieplaatsing. Daar ging het heel goed met klager. Hij heeft in FPC Dr. S. van Mesdag vrijheden gekregen en aangetoond is dat de inrichting geen zorgen hoeft te hebben op het gebied van orde en veiligheid in de inrichting. Klager vindt dat hij het slachtoffer in deze situatie is en hij zal zich middels het indienen van klachten blijven verzetten tegen het, ook ten tijde van deze zitting in beroep nog, telkens verlengen van zijn afdelingsarrest. De vraag doet zich voor of er geen andere weg denkbaar is, nu sprake is van een volledige impasse.       

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Het is niet juist dat de maatregel van afdelingsarrest is opgelegd wegens de opnames die klager heeft gemaakt. De kern van het afdelingsarrest moet worden gezien in de beschuldigingen van klager in de richting van personeelsleden, het feit dat klager niet in contact was, en ook nu nog niet is, met het behandelteam en dat kennelijk sprake is van oplopende boosheid en frustraties bij klager. Dit betreffen signalen die binnen de vroegsignalering vallen.

Klager verblijft inmiddels op een andere afdeling bij FPC De Kijvelanden, afdeling Onyx. Klagers medewerking aan zijn behandeling is beperkt. Dit is aanvankelijk de reden geweest van eerdere plaatsing op de afdeling Koraal. Een eerder verblijf op de afdeling Onyx 2 verliep ook stroef. Het niet meewerken aan zijn behandeling is echter niet de reden om afdelingsarrest op te leggen. Klagers opnames en zijn verregaande schriftelijke beschuldigingen aan het adres van personeelsleden maken dat er sprake is van meer dan alleen het niet in behandeling zijn. Hij had en heeft een vijandige opstelling richting de inrichting en de medewerkers, en zijn beschuldigingen nemen toe. Klagers onvrede blijkt uit de klachten en de aantijgingen. De inrichting wil over zijn oplopende frustratie en boosheid met klager in gesprek. Dat is lastig, omdat klager telkens aangeeft dat hij niet boos en/of gefrustreerd is en dan direct een nieuwe klacht met beschuldigingen indient. Zijn acties stroken daarom niet met wat hij zegt. Klager maakt dingen niet bespreekbaar en vanuit de inrichting is het dan ook erg lastig om bij klager in te schatten wat er in hem omgaat. De samenwerking loopt hierdoor vast.

Ten aanzien van de observatieplaatsing kan worden opgemerkt dat de inrichting niet per se bezwaar heeft tegen een eventuele overplaatsing van klager, maar dat het belangrijk is te bezien welke acties voor klager de meeste kans van slagen hebben. Voorkomen moet in elk geval worden dat bij een nieuwe inrichting eenzelfde dynamiek ontstaat als bij de huidige inrichting, temeer daar dezelfde dynamiek zich eerder heeft voorgedaan tijdens een eerder verblijf in FPC De Rooyse Wissel. Verplaatsing van problemen ligt daarom op de loer.

Binnen het afdelingsarrest werden en worden aan klager wel mogelijkheden geboden, maar klager kiest ervoor daar geen gebruik van te maken. Zo worden er toetsmomenten geboden om te bezien hoe het contact met klager verloopt, maar klager wil daaraan niet meewerken. Vanuit de inrichting wordt gezocht naar mogelijkheden om vooruit te komen met klager. Verplaatsen van klager naar weer een andere afdeling binnen de inrichting biedt niet een voldoende waarborg, nu klagers beschuldigingen niet alleen aan het adres zijn gericht van medewerkers van één afdeling. Klager heeft onlangs opnieuw een klaagschrift ingediend, waarin hij nieuwe beschuldigingen uit over een medewerker die contrabande de inrichting zou hebben binnengebracht. Ook daarvan was het huidige hoofd behandeling niet op de hoogte. Het is een illustratief voorbeeld en het toont aan dat klager over dergelijke zaken niet in gesprek gaat, maar direct een klacht met beschuldigingen indient.  

3.         De beoordeling

Ten aanzien van klachtonderdelen a1 en a2 stelt de beroepscommissie vast dat het beklag door de beklagcommissie gegrond is verklaard en dat inzake deze klachtonderdelen een afzonderlijke tegemoetkomingsbeslissing is genomen. Daarbij is aan klager een bedrag van € 5,= voor klachtonderdeel a1 en een bedrag van € 15,= voor klachtonderdeel a2 toegekend. Tegen een gegrondverklaring van het beklag staat voor een verpleegde geen beroep open. Dit kan anders zijn wanneer het beklag louter vanwege het niet nakomen van vormvoorschriften gegrond is verklaard, terwijl klager een rechtens te respecteren belang heeft bij inhoudelijke toetsing van de beslissing van de directeur en een dergelijke inhoudelijke toetsing mogelijk is, of wanneer het beroep is gericht tegen het niet ontvangen van een tegemoetkoming dan wel is gericht tegen de hoogte van die tegemoetkoming.

Het beklag is in casu niet wegens verzuim van vormvoorschriften gegrond verklaard en klager heeft niet aangegeven het oneens te zijn met hoogte van de toegekende tegemoetkoming. Gelet daarop zal klager op deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep.

Ten aanzien van klachtonderdelen b1 en b2 overweegt de beroepscommissie als volgt.

Omtrent de ontvankelijkheid van klachtonderdeel b1 overweegt de beroepscommissie dat tegen een beslissing inzake de maatregel van afdelingsarrest, gelet op het bepaalde in artikel 57, eerste lid van de Bvt beklag open staat nadat het afdelingsarrest een week heeft geduurd. De klacht is ingediend op een moment waarop het afdelingsarrest korter dan een week duurde. Nu het afdelingsarrest in totaal echter langer dan een week heeft voortgeduurd, heeft de beklagcommissie klager terecht ontvangen in het beklag.

Blijkens de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is klager niet in gesprek gegaan met het behandelteam over zijn oplopende boosheid en frustraties, terwijl hij heimelijk opnamen heeft gemaakt met een mobiele telefoon en schriftelijk beschuldigingen in de richting van het personeel van de inrichting uitte in zijn klachten naar instanties. Klager was voor de inrichting niet goed in te schatten. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan gelet op het hiervoor vermelde de beslissing van het hoofd van de inrichting om in verband met de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting klager de maatregel van afdelingsarrest op te leggen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Ook het voortduren van het afdelingsarrest kan niet als onredelijk, onbillijk of disproportioneel worden gezien, omdat klager bleef volharden in de beschuldigingen en niet met de inrichting in gesprek ging, waardoor hij voor de inrichting onvoldoende goed in te schatten bleef.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van klachtonderdelen a1 en a2 niet-ontvankelijk in het beroep.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdelen b1 en b2 ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 29 augustus 2018

 

 

            secretaris                     voorzitter                    

 

 

 

Naar boven