Nummer: R-340
Betreft: [Klager] datum: 25 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 maart 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Klager, zijn raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut en de directeur hebben bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 7 juni 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 21 maart 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk toegelicht. Klager behoort in zijn beroep te worden ontvangen. De stukken zijn naar de verkeerde advocaat toegestuurd. De stukken zijn gestuurd naar een advocaat die zich destijds had onttrokken van de belangenbehartiging van klager, waarna klager enige tijd geen advocaat heeft gehad totdat hij werd bijgestaan door zijn huidige advocaat. Klager moet derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
Klager kan zich niet vinden in de diagnose dat hij last zou hebben van psychotische episoden en is het dan ook niet eens met het feit dat hij antipsychotica krijgt toegediend. Er is sprake geweest van verwarring bij klager, maar dat was het gevolg van meerdere omstandigheden zoals ernstig slaapgebrek en middelengebruik. Hij wenst in gesprek te gaan over alternatieven op het gebied van medicatie en behandeling die de arts noodzakelijk zou vinden. Door hieraan geen gevolg te geven, voldoet de beslissing tot dwangbehandeling middels antipsychotica niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien geeft klager aan dat hij als gevolg van de medicatie last krijgt van depressieve gedachten en gevoelens. Dit ervaart klager als erg zwaar en dit drukt dan ook hevig op zijn gemoed en ook op zijn beeld van de toekomst. Klager wil graag sociaal zijn en blijven, zoals hij altijd is geweest, maar hij voelt dat hij door de medicatie hierin sterk geremd wordt en dat baart hem grote zorgen. In zijn geval heeft de medicatie meer negatieve gevolgen dan positieve en zou de belangenafweging moeten leiden tot de conclusie dat de dwangmedicatie gestopt moet worden.
De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het beroep is ingediend op 6 april 2018. Daarmee is de wettelijke termijn van zeven dagen om in beroep te gaan tegen de a-dwangbehandeling overschreden. Het beroep moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een inhoudelijke reactie wordt verwezen naar de onderliggende adviezen van de behandelend psychiater en van een onafhankelijke psychiater, waarin duidelijk de noodzaak, de gevaarscriteria, de proportionaliteit en subsidiariteit worden omschreven.
3. De beoordeling
Blijkens het dossier heeft de beslissing en de uitreiking van de a-dwangbehandeling op 21 maart 2018 plaatsgehad. Op 6 april 2018 is er beroep ingesteld. Hiermee is de zevendagentermijn waarbinnen het beroep kan worden ingesteld overschreden. De beroepscommissie oordeelt evenwel dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Genoegzaam is gebleken dat de stukken naar de advocaat zijn verstuurd die de belangen van klager op dat moment niet meer behartigde en dat klagers nieuwe advocaat te laat over de relevante stukken beschikte om tijdig beroep te kunnen instellen. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn beroep.
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, een verklaring dient te overleggen van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat, alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen, de directeur advies heeft ingewonnen bij een psychiater en bij een psychiater, werkzaam buiten het PPC van de p.i. Haaglanden, die niet is betrokken bij klagers behandeling.
Beide psychiaters hebben – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Er is sprake van een gedesoriënteerd psychotisch toestandsbeeld in het kader van een schizo affectieve stoornis. Klager was daarvoor in behandeling bij Parnassia, maar deze behandeling kwam evenwel niet goed tot stand. Klager bleef zich bij herhaling aan de zorg onttrekken. Klager praat onsamenhangend, praat in zichzelf, is snel boos en is niet in staat zichzelf goed te verzorgen. Klager denkt dat hij bevriend is met Al Pacino, Robert de Niro en Sylvester Stallone. Met betrekking tot brildragende chinezen heeft hij het gevoel dat ze hem aan het kopiëren waren. Dat gevoel is inmiddels in ernst afgenomen.
Klager zou voorheen antipsychotica als Zyprexa en Fluanxol hebben gebruikt, maar weigert thans vrijwillig orale antipsychotica in te nemen. Hij heeft zich onttrokken aan de zorg. In een gesprek over medicatie begint hij over de Grondwet en Thorbecke.
Klager kan niet deelnemen aan het groepsprogramma vanwege het snel ontstaan van conflicten en dreigende agressie. Klager heeft zich op 27 februari 2018 agressief uitgelaten jegens een medewerker van het PPC, zodanig dat er moest worden ingegrepen om escalatie te voorkomen. Gezien de blijvende dreiging van agressie is medicatie (intramusculair) proportioneel te noemen.
Door zijn gedesoriënteerde toestand is klager niet in staat zichzelf te verzorgen. Daarnaast kan er sprake zijn van achterdocht naar anderen, waardoor hij – al dan niet in het kader van zelfverdediging – zich agressief naar anderen kan uiten. Er is een gerede kans dat antipsychotica het psychotisch toestandsbeeld zal doen verdwijnen, dan wel in ernst af te laten nemen. Daarom is het aannemelijk dat het daaruit voorvloeiende gevaar zal afnemen.
Beide psychiaters geven voorts aan dat bij klager sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, te weten het gevaar dat de klager een ander iets ernstigs zal aandoen. Ook is er gevaar dat klager zichzelf ernstig zal verwaarlozen.
Op grond van de stukken is vast komen te staan dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar, als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, van de Pbw, veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voor de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J. Schagen MA en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van
mr. A. de Groot, secretaris, op 25 juni 2018.
secretaris voorzitter