Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-197, 17 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-197

betreft: [klager]            datum: 17 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 maart 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De stelling van de Minister dat de einddatum van klagers detentie niet vast zou staan, is onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd. Klager heeft een aan hem opgelegde gevangenisstraf van elf jaren wegens doodslag reeds ondergaan. Thans ondergaat klager een gevangenisstraf van een jaar, als gevolg van uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Bij vonnis van 3 oktober 2017 heeft de rechtbank klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien maanden, waartegen hoger beroep is ingesteld. Tevens is verzocht een aantal getuigen te horen. Op dit verzoek heeft het gerechtshof nog geen beslissing genomen. In RSJ 15 augustus 2017, 17/1601/GV komt naar voren dat de beslissingsbevoegde instantie ten aanzien van verlofaanvragen een onderzoekplicht heeft aangaande de mogelijkheid dat de einddatum van de detentie door een openstaande (straf)zaak nog kan verschuiven. Nu nog geen zittingsdatum bekend is, mogelijk een regiezitting zal plaatsvinden en getuigen moeten worden gehoord, is niet aannemelijk dat het hoger beroep voor de einddatum van klagers detentie zal dienen. Daarbij komt dat klager niet in verzekering is gesteld en de officier van justitie nooit een vordering heeft ingediend klager in voorlopige hechtenis te plaatsen. Evenmin is ter zitting van de rechtbank een verzoek tot gevangenneming ingediend. Ook op grond van deze omstandigheden is niet aannemelijk dat klager in het kader van het hoger beroep gevangen zal worden genomen, als gevolg waarvan de einddatum zou kunnen verschuiven. Klager is voornemens beroep in cassatie in te stellen. Voorts is de stelling van de Minister dat klager niet voor algemeen verlof in aanmerking komt, omdat hij recent opnieuw geweldsfeiten heeft begaan, onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd. Nu klager voor feiten in 2014 en 2016 is veroordeeld, is geen sprake van recente feiten. Verder vertoont klager goed gedrag in de inrichting, verblijft hij in het plusprogramma en zijn hem recent geen disciplinaire straffen opgelegd. Ook het Openbaar Ministerie (OM), het multidisciplinair overleg en de politie hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en het verlofadres. Hoewel het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, heeft de reclassering eveneens te kennen gegeven dat geen belemmeringen bestaan voor verloven en/of deelname aan een penitentiair programma. Het recidiverisico is dan ook ten onrechte aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Uit nadere inlichtingen van het OM blijkt dat klagers hoger beroep in ieder geval niet voor 7 mei 2018 zal dienen. Of het hoger beroep voor de fictieve einddatum van klagers detentie op

28 december 2018 zal worden behandeld, volgt niet uit de stukken. Wel komt in het advies van de vrijhedencommissie naar voren dat klager in eerste aanleg tot een gevangenisstraf van zeventien maanden is veroordeeld, wegens twee misdrijven, gepleegd tijdens zijn huidige detentie. Op grond van die veroordeling heeft de rechtbank de v.i. voor de duur van 365 dagen uitgesteld. Het klopt dat de reclassering het als hoog ingeschatte recidiverisico niet beschouwd als contra-indicatie voor een faseringstraject. In het reclasseringsadvies van 22 november 2017 wordt echter wel geadviseerd de diagnostiek, waaraan klager voordien niet wenste mee te werken, alsnog uit te laten voeren. Ook is behandeling geïndiceerd. Nu de geadviseerde diagnostiek niet heeft plaatsgevonden, is thans onduidelijk welke interventies of behandelingen noodzakelijk zijn om de aanwezige risico’s te beperken. Gelet op het recidiverisico, in het licht bezien van klagers recentelijke veroordeling wegens twee geweldsdelicten, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de locatie De Schie te Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, daar klager recent tijdens zijn detentie een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd. Ook gelet op recidiverisico dat door de reclassering als hoog wordt ingeschat, is er onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

Het multidisciplinair overleg (mdo) heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. 

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden, onder meer onder de voorwaarde dat klager zich niet in het winkelcentrum in de plaats van het verlofadres begeeft, in verband met het daar opgelegde samenscholingsverbod.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 365 dagen, als gevolg van uitstel van de v.i. De voorlopige einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 28 december 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting komt een gedetineerde, in het geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, in aanmerking voor algemeen verlof, indien de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Blijkens de toelichting bij dit artikel impliceert het bepaalde in het eerste lid onder b dat een gedetineerde niet verwikkeld mag zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven.

Vaststaat dat klager bij vonnis van 3 oktober 2017 in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien maanden, wegens diefstal met geweld in vereniging en medeplegen van mishandeling met voorbedachte rade, welke feiten zijn gepleegd tijdens klagers huidige detentie. Tegen deze veroordeling heeft klager hoger beroep ingesteld. Verder is klagers v.i. als gevolg van voornoemde veroordeling met 365 dagen uitgesteld, waardoor de einddatum van klagers detentie thans is bepaald op 28 december 2018. Uit het advies van de vrijhedencommissie volgt dat uit nadere inlichtingen van het OM blijkt dat het hoger beroep in ieder geval niet voor 7 mei 2018 wordt behandeld. Klagers raadsman stelt dat geen zittingsdatum bekend is, dat mogelijk een regiezitting zal plaatsvinden en dat verzocht is getuigen te horen. Klager heeft op voorhand te kennen gegeven beroep in cassatie te zullen instellen. Voornoemde omstandigheden zijn namens de Minister niet weersproken. Op grond van het voorgaande acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat de fictieve einddatum van klagers detentie als gevolg van de onherroepelijke veroordeling in het kader van klagers hoger beroep nog zal verschuiven. De openstaande strafzaak kon daarom redelijkerwijs niet ten grondslag worden gelegd aan de bestreden beslissing.

Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd het door de reclassering ingeschatte recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade voor derden. Uit het meest recente reclasseringsadvies van 22 november 2017 volgt dat voornoemde risico’s als hoog worden ingeschat. In dat advies is tevens vermeld dat in het kader van klagers huidige detentie – ten tijde van het uitbrengen van het advies een gevangenisstraf van elf jaren wegens doodslag – wordt geadviseerd in geval van vrijheden een locatieverbod op te leggen. Hieruit kan evenwel niet worden opgemaakt dat de door de reclassering ingeschatte risico’s geen contra-indicatie vormen voor verlofverlening.

Naar het oordeel van de beroepscommissie vormen de aanwezigheid van bovengenoemde risico’s en het feit dat klager recentelijk voor twee geweldsmisdrijven is veroordeeld een contra-indicatie voor verlofverlening. Deze rechtvaardigen, ondanks de positieve adviezen van het mdo en de advocaat-generaal, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, d en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 17 juli 2018

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven