Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-169, 5 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-169

betreft: […]                 datum: 5 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 januari 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het verzoek is afgewezen, omdat geen sprake is van een verwijzing door de inrichtingsarts. Klager ondervindt ernstige medische klachten aan een van zijn handen. Een vinger is geamputeerd en er is sprake van scheefgroei van een van zijn middenhandsbeentjes. De nazorg na de operatie in 2017 is beperkt geweest. Klager wil herbeoordeling door een specialist om aan te tonen dat het noodzakelijk is een kunstgewricht in zijn hand aan te brengen. Hij dient nog achttien maanden detentie uit te zitten. De pijnklachten dienen daarom des te zwaarder te wegen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd. Het OM heeft voorts bij een verzoek (om deze reden) tot schorsing van de voorlopige hechtenis te kennen gegeven dat hiervoor penitentiairrechtelijke wegen openstaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Incidenteel verlof voor een medische behandeling wordt alleen verleend na verwijzing door de inrichtingsarts. Klager is ernstig gewond geraakt aan zijn hand en heeft hiervan nog steeds last. Hij wordt behandeld in de inrichting en heeft voorts van maart 2017 tot en met januari 2018 zestienmaal het ziekenhuis bezocht. De chirurg (van het ziekenhuis) heeft aangegeven dat de door klager gewenste ingreep niet zinvol is, gelet op klagers jonge leeftijd en de beperkte levensduur van een kunstgewricht. De inrichtingsarts heeft dit advies gevolgd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat een verwijzing van de inrichtingsarts ontbreekt.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3.         De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld voor (poging tot) brandstichting, vernieling en diefstal. De fictieve einddatum van zijn detentie is thans bepaald op 10 oktober 2019.

Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 29 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een intakegesprek na verwijzing door de inrichtingsarts.

Klager heeft incidenteel verlof voor een intake bij een handchirurg (in het kader van een herbeoordeling) verzocht. Hij wil een kunstgewricht vanwege de ernstige verwoning aan zijn middenhandsbeentje. Een verwijzing van de inrichtingsarts ontbreekt echter, omdat de chirurg die klager behandelt c.q. heeft behandeld, te kennen heeft gegeven dat een kunstgewricht geen uitkomst kan bieden in klagers situatie, nu de levensduur daarvan te beperkt is voor klagers jonge leeftijd. Niet valt in te zien waarom niet van dit advies uitgegaan had mogen worden of waarom een herbeoordeling tot een andere uitkomst zou kunnen leiden. Enige (medische) onderbouwing van dit standpunt ontbreekt immers.

Nu geen sprake is van de vereiste verwijzing door de inrichtingsarts en een chirurg negatief heeft geadviseerd, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is dus ongegrond.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 5 juli 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven