Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-168, 10 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-168

betreft: [klager]            datum: 10 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J.M. Bommer, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 13 maart 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klaagsters medische situatie rechtvaardigt haar terugkeer naar Nederland. In 2016 is zij in een Nederlands ziekenhuis behandeld en geopereerd, vanwege neurologische problemen. Nadat zij naar Frankrijk was teruggekeerd, heeft zij vanwege neurologische klachten en een mogelijke vervolgbehandeling aldaar via het Nederlandse ziekenhuis en Dienst Terugkeer & Vertrek tevergeefs geprobeerd haar Nederlandse medische dossier te verkrijgen. Aan klaagster is meegedeeld dat zij dat enkel in persoon kon doen. Om die reden is zij in december 2017 naar Nederland afgereisd, teneinde haar medische dossier op te halen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Bij besluit van 15 november 2017 is klaagster strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling verleend. Op 29 november 2017 is zij uit Nederland vertrokken en is de strafonderbreking daadwerkelijk ingegaan. Zij is niettemin op 28 december 2017 in Nederland aangehouden op verdenking van diefstal en diefstal met geweld of bedreiging. Hiervoor is zij op 25 januari 2018 veroordeeld. Namens klaagster wordt aangevoerd dat zij genoodzaakt was naar Nederland terug te reizen, teneinde haar medisch dossier in een Nederlands ziekenhuis op te halen. De noodzaak hiervan is echter onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft klaagster bij terugkeer in Nederland verschillende strafbare feiten gepleegd. Uit de stukken komt naar voren dat aan haar tevens een inreisverbod van drie jaren is uitgevaardigd.

Op klaagsters verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.

De officier van justitie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, nu klaagster ondanks een eerder verleende strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling naar Nederland is teruggekeerd. Ook heeft klaagster een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel. In dat kader verzet het slachtofferbelang zich tegen het verlenen van strafonderbreking.

De politie heeft zich van advies onthouden.

3.         De beoordeling

Klaagster onderging een gevangenisstraf van negentig dagen met aftrek, wegens diefstal en diefstal met geweld of bedreiging. Aansluitend diende zij een gevangenisstaf van negentig dagen te ondergaan, evenals (eventueel) een vervangende hechtenis van acht dagen, wegens een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 400,=. Op 8 juni 2018 is klaagster in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters tweede verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. Als gronden voor afwijzing zijn vermeld een betalingsverplichting ter zake van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel en het feit dat klaagster, ondanks een eerder verleende strafonderbreking zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling, naar Nederland is teruggekeerd.

Klaagster behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van de slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 11 april 2012, 7141).

Aan de afwijzende beslissing van de Minister op het verzoek om strafonderbreking is mede ten grondslag gelegd een betalingsverplichting ter zake van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel van € 400,=. Een schadevergoedingsmaatregel houdt in betaling van een som geld aan de Staat ten behoeve van slachtoffers en/of nabestaanden. Het gegeven dat een veroordeelde vreemdeling nog een schadevergoeding moet betalen, kan op zichzelf aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan. Daarbij dient een balans te bestaan tussen de omvang van de te betalen vergoeding en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort. De beroepscommissie is van oordeel dat bovengenoemde schadevergoeding van een dergelijke beperkte omvang, in relatie tot het eveneens zeer beperkte strafrestant van klaagster (ten tijde van de bestreden beslissing), een afwijzing van het verzoek om strafonderbreking niet kan rechtvaardigen.

Uit de stukken volgt evenwel het volgende. Bij beslissing van 15 november 2017 is aan klaagster – als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland – strafonderbreking voor onbepaalde tijd verleend. Op 29 november 2017 is klaagster naar Frankrijk uitgezet en is de strafonderbreking ingegaan. Klaagster is echter in strijd met de aan strafonderbreking verbonden voorwaarde weer naar Nederland teruggekeerd en is op 28 december 2017 aangehouden op verdenking van diefstal en diefstal met geweld of bedreiging. Voor deze feiten is zij onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en is voormelde schadevergoedingsmaatregel van € 400,= opgelegd. Zoals de beroepscommissie eerder heeft geoordeeld, komt een vreemdeling aan wie strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend, in beginsel niet meer in aanmerking voor een nieuw te verlenen strafonderbreking, indien deze vreemdeling in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd naar Nederland terugkeert. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen. Hiervan is echter niet gebleken. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 10 juli 2018

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven