Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-164, 10 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

 

nummer:          R-164

betreft: [klager]            datum: 10 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 maart 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming

(de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman, mr. H. de Jong, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager verzoekt om algemeen verlof van 16 maart 2018 tot en met 18 maart 2018. Op 12 januari 2018 is een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van drie dagen opgelegd. Aangezien klager niet op het door hem opgegeven verlofadres is verschenen en vanwege een positieve urinecontrole is het verlof van

12 januari 2018 tot en met 14 januari 2018 ingetrokken. Het is dan ook onbegrijpelijk dat ook onderhavig verzoek is afgewezen. Ten onrechte wordt het verlof van 16 maart 2018 tot en met

18 maart 2018 als het eerstvolgende verlof aangeduid. Bovendien wordt klagers re-integratie door de inrichting onnodig vertraagd. Klager is eerst op 24 januari 2018 naar het basisprogramma teruggeplaatst en komt daardoor later voor het plusprogramma in aanmerking. De opgelegde straffen en maatregelen zijn buitenproportioneel.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Aan klager is een ordemaatregel opgelegd, omdat hij tijdens het weekendverlof van 5 januari 2018 tot en met 7 januari 2018 de nacht niet op het door hem opgegeven verlofadres heeft doorgebracht. Op 11 januari 2018 heeft klager positief gescoord bij een urinecontrole op het gebruik van cocaïne. Bij besluit van 12 januari 2018 is klager voor het reguliere gevangenisregime geselecteerd. In de beslissing tot oplegging van de ordemaatregel wordt vermeld dat klager op basis van beide overtredingen en de beslissing van de selectiefunctionaris in het reguliere gevangenisregime zal worden geplaatst en dat hij op 12 januari 2018 tot en met

14 januari 2018 niet met weekendverlof gaat, maar op cel zal worden ingesloten. Uit het Drugsontmoedigingsbeleid 2014 volgt dat naar aanleiding van harddrugsgebruik het zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.)-regime wordt stopgezet en dat conform schema 2 wordt gesanctioneerd. In schema 2 is opgenomen dat degradatie naar het basisprogramma volgt, een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel of een andere verblijfsruimte en intrekking van het eerstvolgende verlof. Als gevolg van voornoemde positieve urinecontrole van 11 januari 2018 is klagers verblijf in de z.b.b.i. beëindigd en is klager voor het reguliere gevangenisregime geselecteerd. Om die reden is het regimair verlof van 12 januari 2018 tot en met 14 januari 2018 niet toegekend. Op grond van artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) komt klager vanaf 16 maart 2018 voor algemeen verlof in aanmerking. Klagers verlofaanvraag van 16 maart 2018 tot en met 18 maart 2018 betreft dan ook het eerstvolgende verlof na de positieve urinecontrole en de selectiebeslissing van 12 januari 2018. Gelet op het Drugsontmoedigingsbeleid 2014 en de negatieve adviezen van het multidisciplinair overleg (mdo) en de vrijhedencommissie heeft de Minister het verzoek om algemeen verlof in redelijkheid kunnen afwijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, daar klager binnen drie maanden harddrugs heeft gebruikt. Klager is op 6 maart 2018 in het plusprogramma geplaatst en zal moeten bewijzen of hij zijn goede gedrag kan voortzetten.

Het mdo heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat sprake is van een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cocaïne.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 maart 2019.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ wordt een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van harddrugs, indien deze zich eenmalig heeft voorgedaan, gesanctioneerd met een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel en intrekking van het eerstvolgende verlof.

Uit de onderhanden stukken volgt dat op 11 januari 2018 – tijdens klagers verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting van de locatie Esserheem te Veenhuizen – sprake was van een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cocaïne. Naar aanleiding daarvan en vanwege het feit dat klager tijdens een regimair verlof niet op het door hem opgegeven verlofadres heeft verbleven, is zijn verblijf in de z.b.b.i. beëindigd en is hij bij besluit van

12 januari 2018 voor het regulier gevangenisregime van de locatie Esserheem geselecteerd. Het reeds geplande regimair verlof van 12 januari 2018 tot en met 14 januari 2018 kon om die redenen geen doorgang vinden. Op 6 maart 2018 is klagers eerste verlofaanvraag voor 16 maart 2018 tot en met 18 maart 2018 ontvangen. Gelet hierop betreft onderhavig verzoek om algemeen verlof het eerstvolgende verlof na de urinecontrole van 8 januari 2018.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie voor verlofverlening vormen en dat deze, mede gelet op de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c en d van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 10 juli 2018

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven