Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-89, 28 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-89

betreft: [klager]            datum: 28 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 februari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van 2 januari 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (VU 2018/000071).

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager verzoekt om strafonderbreking, teneinde een gesprek aangaande zijn zoon bij te kunnen wonen. Van onttrekking aan zijn detentie is geen sprake. Klager wilde zich melden bij de p.i. Grave, maar werd niet binnengelaten. Daarop is klager naar de woning van zijn moeder gegaan om vandaaruit de politie te bellen met de vraag wat hij moest doen. Voordat hij hiervoor de kans kreeg, stond een arrestatieteam voor zijn deur. Over dit voorval loopt thans een beklagprocedure. Verder is de stelling van de directeur dat sprake zou zijn van gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken onbegrijpelijk. De keer dat klager van balkon naar balkon is gesprongen op het moment dat de politie bij hem voor de deur stond, had te maken met zijn vrees voor de politie. Kort daarvoor heeft de politie klager zeer hardhandig aangepakt, naar aanleiding waarvan hij aangifte heeft gedaan. Bovendien is wel degelijk sprake van een aanvaardbaar verlofadres. Met betrekking tot de goedkeuring van het verlofadres is kennelijk een brief naar klagers moeder verstuurd. Deze brief heeft zij echter nooit ontvangen, hetgeen zij schriftelijk heeft bevestigd.

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Op 21 augustus 2017 om 13:00 uur had klager zich bij de rechtbank moet melden. Dat heeft hij niet gedaan. Vanwege klagers signalering werd hij niet in de p.i. Grave toegelaten. Klager heeft tot zijn arrestatie op 20 september 2017 de mogelijkheid gehad contact op te nemen met de politie. Uit de inlichtingen van de politie blijkt voorts dat klager zich bij een eerder genoten verlof niet op het verlofadres, maar op het woonadres van zijn ex-vriendin heeft opgehouden. Verder is op 5 december 2017 aan klagers moeder een toestemmingsverklaring gestuurd met het verzoek goedkeuring te geven klager tijdens het eventueel te verlenen verlof op haar woonadres te laten verblijven. Eerst op 9 januari 2018 – de dag waarop klager de bestreden beslissing ontving – heeft klagers moeder aangegeven deze brief nooit te hebben ontvangen. Omstreeks 11 januari 2018 heeft klagers moeder alsnog toestemming gegeven.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege een ernstig vermoeden dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken en gebleken onbetrouwbaarheid tot het nakomen van afspraken. Klager heeft eerder verlof genoten om zijn zieke moeder te verzorgen. Volgens klagers ex-vriendin heeft klager echter de gehele periode bij haar verbleven. Klagers moeder wilde aan de wijkagent geen informatie over klagers daadwerkelijke verblijfplaats verstrekken.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek in verband met oplichting. Op 20 april 2018 is klager in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kon in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit de onderliggende stukken volgt dat klager zich op 21 augustus 2017 tot de dag van zijn arrestatie op 20 september 2017 aan zijn detentie heeft onttrokken. Blijkens de inlichtingen van de politie heeft klager bij een eerder genoten verlof niet op het door hem opgeven verlofadres verbleven, maar heeft hij het gehele verlof bij zijn ex-vriendin doorgebracht.  Klagers verzoek om algemeen verlof is naast voormelde omstandigheden tevens afgewezen vanwege het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. Vaststaat dat bij brief van

5 december 2017 aan klagers moeder een toestemmingsverklaring is gestuurd met de mededeling dat klager zijn verlof op haar woonadres wenst door te brengen en met het verzoek deze brief ingevuld en ondertekend te retourneren. Op deze brief is niet gereageerd. Klagers moeder stelt evenwel de brief nooit te hebben ontvangen en verklaart toestemming te hebben gegeven indien zij van de brief tijdig kennis had kunnen nemen. De directeur betwist dat de brief niet bij het door klager opgegeven verlofadres zou zijn aangekomen. Wat daar verder van zij, de beroepscommissie acht de afwijzing van klagers verlofaanvraag, gelet op het feit dat hij zich heeft onttrokken aan de detentie en zich niet heeft gehouden aan gemaakte afspraken tijdens een verlof, niet onredelijk. Deze omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening. Gelet hierop kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 28 juni 2018

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven