Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-82, 19 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-82

betreft: [klager]            datum: 19 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Hok-A-Hin, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 februari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Arnhem, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van 18 januari 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (A-2018-035).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Anders dan de beklagrechter stelt klager zich op het standpunt dat geen sprake is van een recent reclasseringsadvies. Bovendien is dit advies in het kader van klagers strafzaak uitgebracht. Ook is ten onrechte niet de mogelijkheid besproken elektronisch toezicht toe te passen, hetgeen kan bijdragen aan de beperking van het door de reclassering vastgestelde recidiverisico. Voorts is ten onrechte aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd het bericht van de wijkagent. In het bericht wordt een aantal onjuistheden genoemd. De stelling dat klagers aanwezigheid in de wijk sociale onrust zou veroorzaken is, gelet op klagers langdurige detentieperiode, onbegrijpelijk en is op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de omstandigheid dat hulpverleners hem moeilijk konden traceren, kan niet worden afgeleid dat sprake is van sociale onrust indien klagers verzoek om algemeen verlof zou worden toegewezen. Klager is naar het plusprogramma gepromoveerd. Nadien is hij met een Kies Voor Verandering-training en een cognitieve vaardigheidstraining gestart. Nu enkel negatieve aspecten zijn meegenomen en klagers positieve gedrag niet is vermeld, geeft de bestreden beslissing onvoldoende blijk van een redelijke belangenafweging. Gelet op de einddatum van klagers detentie, klagers goede gedrag in de inrichting en het advies van de reclassering dat klager in het kader van zijn resocialisatie zorgvuldig begeleid dient te worden, dient klagers belang bij verlofverlening te prevaleren. Verzocht wordt een tegemoetkoming toe te kennen, welke recht doet aan de door klager geleden immateriële schade.

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en niet in orde bevonden. Klager is bij de wijkagent bekend. Hij heeft aangegeven zijn verlof te willen doorbrengen bij zijn partner. De door klager opgegeven naam betreft echter zijn moeder. Ook heeft klager onjuistheden ten aanzien van zijn burgerlijke staat en levensovertuiging doorgegeven. Zijn aanwezigheid in de wijk veroorzaakt sociale onrust. In het verleden konden hulpverleners en de politie hem zeer moeilijk traceren.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 28 dagen te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 10 augustus 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Op grond van artikel 4, aanhef en onder j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) wordt het verlof geweigerd in geval van het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. Blijkens het advies van de politie van 9 januari 2018 veroorzaakt klagers aanwezigheid in de wijk, waar – zo begrijpt de beroepscommissie – het door klager opgegeven verlofadres zich bevindt, voor sociale onrust. De politie adviseert om die reden negatief ten aanzien van het verlofadres. Bovendien volgt uit het reclasseringsadvies van

2 oktober 2017 dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog worden ingeschat, vanwege klagers impulsiviteit en het feit dat hij tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. In de bestreden beslissing wordt vermeld dat klager tot op heden geen interventies heeft ondergaan om de aanwezige risico’s in te perken.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, d en j van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

M.G. Bikker, secretaris, op 19 juni 2018

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven