Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-47, 3 juli 2018, schorsing
Uitspraakdatum:03-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-47

Betreft :[verzoeker]     datum: 3 juli 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 27 juni 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van in totaal acht dagen opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte. Een op 25 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke straf van drie dagen is ten uitvoer gelegd. Deze  voorwaardelijke disciplinaire straf wordt  ingaand op 27 juni 2018 om 15.55 uur en eindigend op 5 juli 2018 om 15.55 uur ten uitvoer gelegd. Deze straf was opgelegd wegens verbaal agressief gedrag naar een personeelslid en het meermaals opdrachten weigeren van een personeelslid.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 juni 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 29 juni 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Verzoeker stelt dat de disciplinaire straf die aan hem is opgelegd oneerlijk is en er niet naar het handelen van de andere partij, in onderhavig verzoek is dat een personeelslid, is gekeken.

Verzoeker heeft een disciplinaire straf opgelegd gekregen van in totaal acht dagen. Met betrekking tot de aard en hoogte van de opgelegde disciplinaire straf overweegt de voorzitter als volgt. Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, geldt voor weigeren van een opdracht van personeel/toepassen van verbale agressie jegens personeel, in beginsel een disciplinaire straf van maximaal drie dagen opsluiting in de eigen cel.

Dit brengt met zich dat, indien de directeur van de Sanctiekaart wil afwijken, daarbij de eis geldt dat die afwijking gemotiveerd dient te worden. Een dergelijke motivering ontbreekt in dit geval. De directeur heeft niet aangegeven waarom gekozen is voor het opleggen van een zwaardere disciplinaire straf dan in de Sanctiekaart is opgenomen.  

Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de bestreden beslissing – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – onvoldoende  gemotiveerd, zodat de tenuitvoerlegging daarvan voor schorsing in aanmerking komt.

Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. A. van Holten, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 3 juli 2018

         

                                                                      

 

secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven