Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-28, 26 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:25-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-28

betreft: [Klager]           datum: 25 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 21 december 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juni 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de raadsman van klager, mr. J. Schepers. Klager heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en is niet ter zitting verschenen. De directeur van de p.i. Almere heeft schriftelijk bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het oplopen van lichamelijk letsel tijdens het vervoer door de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O), wegens roekeloos rijgedrag (AB-2017-479).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Bij het beroepschrift zijn als bijlage medische stukken toegevoegd. Uit die medische stukken blijkt dat klager letsel heeft opgelopen, ten gevolge van het vervoer door DV&O. Klager is zijn stoel uitgeschoten wegens roekeloos rijgedrag.

Het Openbaar Ministerie zorgt voor het vervoer, maar de wijze waarop klager wordt vervoerd valt onder de zorgplicht van de directeur als bedoeld in artikel 26 Pbw en art. 32, tweede lid van de European Prison Rules. Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

Nu de genoemde bijlage met medische stukken onleesbaar is voor de beroepscommissie overhandigt de raadsman ter inzage zijn tablet, met daarop een leesbare versie van het relevante medische stuk. In het medische stuk staat het volgende:

“Dhr [klager] op transport geweest naar Arnhem. Dit was een vreselijk rit voor dhr. Hij heeft een uitgebreide VG [voorgeschiedenis] wb zijn drugproblematiek. Is hier erg boos over. Zou de hele bus doorgeslingerd zijn. Laat het hier ook niet bij zitten. Heeft nu veel pijn. Op FT [fysiotherapie] wacht dhr al ruim 2 weken. Buiten heeft hij zoveel behandeling voor zijn rug. Nu niks, dit merkt hij. Dhr draagt altijd een brace, wilde deze graag in laten voeren.”

De directeur volhardt in het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt, zoals hij deze schriftelijk heeft ingenomen.

3.         De beoordeling

Bij besluit van 19 juli 2010 is door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie een Commissie van Toezicht ingesteld bij DV&O. Bij deze Commissie van Toezicht is nog geen beklagcommissie ingesteld die klachten over (uitvoerings-)beslissingen

tijdens het vervoer zal beoordelen. Wetsvoorstel 33844, waarin onder meer de instelling van een dergelijke beklagcommissie zal worden geregeld, is sinds 2014 aanhangig bij de Tweede Kamer. Daarom kunnen gedetineerden op dit moment nog niet rechtstreeks

een klacht indienen bij DV&O. In de huidige situatie wordt op grond van de Pbw beoordeeld of de directeur van de inrichting verantwoordelijk kan worden gehouden voor klachten die het gevolg zijn van het in opdracht van die directeur uitgevoerde vervoer.

Vaststaat dat de opdracht tot vervoer niet is gedaan door de directeur, maar door het Openbaar Ministerie. Er was sprake van zogenoemd rechtsgangvervoer. Nu niet is gebleken dat de directeur bemoeienis heeft gehad met dit vervoer, beklaagt klager zich niet over een beslissing van de directeur, waartegen op grond van artikel 60 van de Pbw beklag openstaat.

Bovendien, nog los van de vraag of er inderdaad sprake is van roekeloos rijgedrag, kwalificeert de beroepscommissie het vermeende roekeloos rijgedrag als feitelijk handelen en dit betreft evenmin een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw.

Klager kan gelet op het voorgaande niet worden ontvangen in zijn klacht. De beroepscommissie zal klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J. Schagen MA en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 25 juni 2018.

              

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven