Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-120, 17 juli 2018, schorsing
Uitspraakdatum:17-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-120

Betreft : [verzoeker]    datum: 17 juli 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 juli 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 11 juli 2018 om 15.45 uur en eindigend op 25 juli 2018 om 15.45 uur, wegens het bezit van een mobiele telefoon met oplader.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 12 juli 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 juli 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om over te gaan tot schorsing van de verdere tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

De voorzitter stelt vast dat  in verzoekers verblijfsruimte een mobiele telefoon en een oplader zijn aangetroffen. Deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt als contrabande en het bezit daarvan is strafwaardig.

Ingevolge de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 kan voor het bezit van een mobiele telefoon een disciplinaire straf van maximaal tien dagen opsluiting in eigen cel worden opgelegd. De directeur is daarvan in een voor verzoeker ongunstige zin afgeweken door hem een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel op te leggen. Namens verzoeker is gesteld dat de oplegde disciplinaire straf disproportioneel is.

Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kan de directeur van het in de Sanctiekaart vermelde beleid afwijken, maar dient hij, indien hij in een voor de gedetineerde ongunstige zin van voormeld beleid afwijkt, te motiveren waarom in dat geval een zwaardere straf op zijn plaats is.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan de door de directeur gegeven motivering   de bestreden beslissing niet of onvoldoende dragen, nu uit de stukken op geen enkele wijze blijkt van het door de directeur gestelde crimineel handelen in detentie door verzoeker. Het enkele gebruik van de telefoon door verzoeker, dat door de politie bij het afluisteren van telefoongesprekken is geconstateerd, is daarvoor onvoldoende.

Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur per 21 juli 2018 om 15.45 uur tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 17 juli 2018.

 

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven