Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/1117/SGA, 19 juni 2018, schorsing
Uitspraakdatum:19-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          : 18/1117/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum:             19 juni 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.B.O van Soest, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen locatie Esserheem.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 29 mei 2018, inhoudende de degradatie naar het basisprogramma van verzoeker per 31 mei 2018.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 7 juni 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 18 juni 2018.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker wegens de vondst van een mobiele telefoon, vier USB-sticks, twee opladers en één USB-stekker op zijn cel disciplinair is gestraft en is teruggeplaatst naar het basisprogramma.

Ten aanzien van het standpunt van de raadsman over de gelegen termijn tussen het incident ten opzichte van de genomen beslissing tot degradatie merkt de voorzitter het volgende op.

Artikel 1d, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden noemt geen termijn waarin de beslissing tot degradatie dient te worden genomen. Het verloop van de re-integratie van verzoeker in het plusprogramma is op 29 mei 2018 in het MDO besproken. Het MDO heeft geadviseerd over de degradatie, waarna de directeur op 29 mei 2018 heeft beslist tot degradatie van verzoeker.

De voorzitter begrijpt dat deze terugplaatsingsbeslissing is genomen naar aanleiding van één “rode gedraging” van verzoeker, namelijk het aantreffen van de genoemde goederen op cel. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient de directeur niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen maar hij dient ook een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps- en de beklagcommissie kenbaar is. Daarbij dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarbij ook alle onderdelen van goed gedrag worden betrokken. Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond zijn voor degradatie. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing van de directeur niet aan de daaraan gestelde vereisten en kan de bestreden beslissing niet dragen. Het verzoek zal daarom ten aanzien van de beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe ten aanzien van de terugplaatsing naar het basisprogramma en schorst deze beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 19 juni 2018.

 

                        secretaris                                                  voorzitter  

Naar boven