Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0924/GA, 10 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          18/924/GA

betreft: [klager]            datum: 10 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 30 april 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 2018, gehouden in de p.i. Lelystad, is gehoord klager. De directeur van heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Klager beklaagt zich over (a) de aan hem opgelegde ordemaatregelen en/of disciplinaire straffen op 24 oktober 2017, 6 november 2017, 23 november 2017 en 9 januari 2018 wegens werkweigering, en (b) over de oplegging van een ordemaatregel opgelegd op 30 januari 2018 wegens werkweigering (OH2018/45) en over de schending van het recht op een rookvrije verblijfsomgeving (OH2018/64).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag inzake OH2018/45 onderdeel a en het beklag ongegrond verklaard inzake OH2018/45 onderdeel b en inzake OH2018/64, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

OH2018/45

Klager is ten onrechte niet ontvankelijk verklaard in zijn beklag met betrekking tot de maatregelen en straffen genoemd in onderdeel a. Het gaat namelijk om een reeks van opgelegde straffen en/of maatregelen in een aansluitende periode die zien op hetzelfde feitencomplex. Verder creëerde de directeur geen extra rookvrije werkzaal. De betreffende zaal bestond al. De rookvrije werkzaal was een werkzaal die enkel werd gebruikt indien er extra werkzaamheden waren, maar had niet de status van een reguliere werkzaal. De pauze momenten kunnen daar ook niet gehouden worden. Die vinden in de reguliere ruimte, en dus tussen de rook plaats. Er wordt niet toereikend opgetreden door de directie. Het roken wordt namelijk oogluikend toegestaan. De door de directie toegevoegde rapportage stamt van na de beklagperiode. Klager ging de eerste twee weken wel naar de arbeid, maar daarna niet meer.

OH2018/64

Dit beklag is het belangrijkst voor klager. Het beklag ziet op de overlast veroorzaakt door medegedetineerden en door enkele personeelsleden die (mee)roken op cel. Er is niet enkel sprake van enige hinder. Zodra de deur van de cel opengaat komt een rookwalm je tegemoet. Die trekt overal in. Alle cellen grenzen aan de reguliere ruimte. Als medegedetineerden met de deur dicht roken op hun cel, komt dat bij het openen van de deur op de reguliere ruimte. Op die manier komt de rook ook bij klager op zijn cel. De rook kan namelijk niet op een andere manier wegtrekken nu de ramen van de cellen niet heel ver open kunnen. Klager heeft dan ook veel last van alle rook. Klager meent dat het niet uitmaakt in hoeverre hij last ondervindt van rook, nu het sowieso schadelijk is voor de gezondheid zoals blijkt uit de Nota van Toelichting op het Tabaks- en Rookwarenbesluit. De door de directie verstrekte luchtreiniger voor op klagers cel is geen effectief en adequaat middel om overlast tegen te gaan. Het apparaat heeft zelf allerlei tekortkomingen, maar daarnaast is het op zichzelf geen middel tegen de schadelijke effecten tegen meeroken. De directie leeft zijn zorgplicht niet goed na, nu er nog andere mogelijkheden zijn om de schade te beperken. Zo kunnen nicotinepleisters en –kauwgom verstrekt worden aan de rokende medegedetineerden. Daarnaast zou een algemeen rookverbod ingevoerd kunnen worden. De regel dat gerookt mag worden op cel is namelijk in strijd met hogere regelgeving, zoals artikel 3 EVRM, artikel 1,2,18.1, 39 en 40.2 van de European Prison Rules, artikel 8 EVRM en artikel 6.2 lid 1 onder a van het Besluit uitvoering Tabakswet. Het klopt dat de privésfeer beschermd moet worden, maar dat kan doorbroken worden door hetgeen is bepaald in artikel 8, tweede lid, van het EVRM.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht. Dat standpunt luidde als volgt.

OH2018/45

Er geldt een rookverbod. Roken mag slechts op de luchtplaats of in de eigen cel. Bij overtreding wordt opgetreden door het personeel. Voor klager is een aparte rookvrije werkplek, inclusief rookvrij toilet gecreëerd. Klager ging echter naar andere werkzalen, waar hij niets te zoeken had om daar te klagen over de rooklucht. Het gaat hem om het principe dat alle ruimtes rookvrij dienen te zijn. Daarom wil hij niet meer werken. Het personeel doet zijn best om de werkzalen rookvrij te houden. Het is moeilijk om gedetineerden te controleren op aanwezigheid van sigaretten. Zodra geconstateerd wordt dat het rookverbod geschonden wordt, wordt gesanctioneerd. Roken wordt niet gedoogd.

OH2018/64

Er geldt een rookverbod. Roken is slechts toegestaan op de luchtplaats of in de eigen cel van gedetineerden. Bij overtreding wordt opgetreden. De inrichting deed van alles om klager tegemoet te komen. Voor klager is een aparte rookvrije werkplek gecreëerd, inclusief rookvrij toilet. Daar maakt hij geen gebruik van.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie merkt vooraf het volgende op met betrekking tot de feiten en omstandigheden. Klager diende eerder al beklag in tegen het niet treffen van maatregelen in verband met de schending van klagers recht op een rookvrije ruimte. Dat beklag werd gegrond verklaard door de beklagcommissie op 22 september 2016. Daartegen ging de directeur in beroep. Op 22 december 2016 deed de beroepscommissie van de RSJ uitspraak. Zij bepaalde dat van de directeur kan worden verwacht dat hij daadwerkelijk naar een oplossing zoekt om de belangen van niet rokers te beschermen. De directeur moet enige inspanning leveren om het probleem op te lossen. Hem werd dan ook opgedragen om binnen twee weken maatregelen te treffen (RSJ 22 december 2016, 16/3548/GA). Klager ontving op 26 februari 2017 een Sharp AIR Purifier type FU-Y30EU-W voor op zijn cel. Klager keek enkele weken aan of dat afdoende werkte, maar dat was niet het geval. Verder werd in de nieuwe afdelingsregels opgenomen dat alleen gerookt mag worden in de eigen cel met de deur dicht.

OH2018/45

Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw en artikel 61, vijfde lid, van de Pbw kan beklag ingediend worden tegen een beslissing van de directeur binnen zeven dagen na het nemen van die beslissing. In klachten die later dan zeven dagen na de genomen beslissing worden ingediend worden klagers niet ontvankelijk verklaard, tenzij sprake is van een reden die de termijnoverschrijding verschoont.

Klager diende op 5 februari 2018 beklag in tegen diverse opleggingen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen die eerder werden opgelegd dan zeven dagen voor 5 februari 2018. Deze klachten zijn derhalve te laat ingediend. De beroepscommissie volgt klager niet in zijn stelling dat het gaat om een reeks van opgelegde straffen en/of maatregelen in een aansluitende periode die toe zien op hetzelfde feitencomplex. Daartoe overweegt de beroepscommissie dat de directeur afzonderlijke besluiten heeft genomen waartegen telkens beklag openstaat.  De beklagcommissie heeft klager dan ook terecht niet- ontvankelijk verklaard in zijn klachten genoemd onder onderdeel a. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot de ordemaatregel opgelegd op 30 januari 2018 merkt de beroepscommissie het volgende op. Een ordemaatregel kan, op grond van artikel 23, eerste lid, juncto artikel 24, eerste lid, van de Pbw opgelegd worden indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is, indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is, in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde of indien de gedetineerde hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.

Klager kreeg de ordemaatregel opgelegd, omdat hij weigert deel te nemen aan de arbeid. In de beslissing stelt de directeur dat de ordemaatregel wordt opgelegd, zodat gezocht kan worden naar een oplossing voor klagers probleem. Klager weigerde al vaker te werken vanwege rookoverlast. De directeur zorgde daarom dat een al bestaande ruimte rookvrij werd gemaakt en dat klager gebruik kan maken van een rookvrij toilet. Dat vond klager niet afdoende, waarna hij besloot om niet deel te nemen aan de arbeid. Teneinde de veiligheid in de inrichting en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming te kunnen waarborgen, kan klager ten tijde van de arbeid niet uitgesloten worden als hij werk weigert. Bovendien bood de directeur aan wederom naar een oplossing te zoeken. De beroepscommissie is van oordeel dat de ordemaatregel in alle redelijkheid opgelegd kon worden. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

OH2018/64

Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Tabaks- en rookwarenwet dient een rookverbod ingesteld, aangeduid en gehandhaafd te worden in justitiële inrichtingen. Uit het tweede lid van dat artikel volgt dat bepaald kan worden dat het rookverbod in bepaalde ruimten niet geldt. Uit artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit uitvoering Tabakswet volgt dat geen rookverbod kan gelden in ruimten waar geen inbreuk gemaakt mag worden op de persoonlijke levenssfeer. Tegelijkertijd kan van de directeur wel een inspanning verwacht worden ter bescherming van de belangen van niet-rokers, zoals volgt uit RSJ 22 december 2016, 16/3548/GA. De directeur heeft namelijk een verplichting om de naleving van het in de inrichting geldende rookverbod te handhaven, inhoudende onder meer dat een gedetineerde geen hinder mag ondervinden van ruimten in de inrichting waar wel mag worden gerookt, zoals volgt uit RSJ 9 december 2014, 14/2680/GA.

De beroepscommissie stelt vast dat klager hinder ondervindt van de rook, die vrijkomt als de deuren van de cellen van de medegedetineerden open gaan. De rook komt dan volgens klager op de reguliere ruimte waar een rookverbod geldt en trekt ook naar klagers cel. Tegelijkertijd heeft de directeur allerlei maatregelen getroffen om klagers belang als niet-roker te beschermen. Zo mogen gedetineerden niet roken met de deur open en kreeg klager een speciaal luchtreiniger systeem op zijn cel. De directeur geeft voorts aan dat het rookverbod wordt nageleefd en sanctionerend wordt opgetreden bij schending van de regels. Wat er ook zij van klagers stelling dat de directeur op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM een algeheel rookverbod kan invoeren, overweegt de beroepscommissie dat de directeur bij afweging van alle belangen in redelijkheid heeft kunnen beslissen het roken op eigen cel niet te verbieden.

De beroepscommissie is gelet op voorgaande van oordeel, dat de directeur voldoende inspanning heeft verricht om klagers hinder te verminderen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond inzake OH2018/45 onder a en b en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond inzake OH2018/64 en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J. Schagen MA en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 10 juli 2018

                     

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven