Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0348/GV, 20 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:20-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          18/0348/GV

betreft: [klager datum: 20 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.I. Kool, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 24 januari 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager betwist dat hij onvoldoende stappen zou hebben gezet mee te werken aan het ondergaan van een behandeling. Buiten de schuld van klager hebben gesprekken met de psycholoog nooit plaatsgevonden. Zoals vermeld in het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) van 15 december 2017 probeert klager vanaf september 2017 met een psycholoog in contact te treden. Dat is tot op heden mislukt. Uit niets blijkt dat klager meerdere malen behandeling zou zijn aangeboden. Verder is het advies van de vrijhedencommissie tot stand gekomen op basis van verouderde informatie. Uit de voortgangsrapportage volgt dat voor het laatst op 25 april 2017 een behandeling heeft plaatsgevonden. Het advies van de vrijhedencommissie had dan ook niet aan de bestreden beslissing ten grondslag mogen liggen. Voorts stelt klager zich op het standpunt dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Hoewel het Openbaar Ministerie en de reclassering bijzondere voorwaarden geïndiceerd achten, wordt namens de Minister niet toegelicht of door middel van het stellen van bijzondere voorwaarden het vermeende recidivegevaar kan worden ondervangen. Ook blijkt uit de bestreden beslissing niet aan welke afspraken klager zich niet zou hebben gehouden. Voor zover wordt gedoeld op de omstandigheid dat klager zich op het moment van starten van behandeling zou terugtrekken, volgt dit niet uit het overzicht van de voortgangsrapportages. Bovendien is voornoemde weigeringsgrond niet voor dergelijke (behandel)situaties bedoeld, maar heeft deze enkel betrekking op situaties waarin sprake is van consensuele afspraken. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, verzoekt klager een tegemoetkoming van € 50,=. Klager verzoekt tevens het beroep nader mondeling toe te lichten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Uit het gedragsinterventieplan komt naar voren dat klager eerder voor een soortgelijk feit als de feiten waarvoor klager nu gedetineerd is, is veroordeeld. Na ambulante behandeling te hebben ondergaan is klager nog steeds niet in staat de motieven van zijn eerdere seksueel grensoverschrijdende gedrag inzichtelijk te maken. Ook klagers kwetsbare persoonlijkheidsstructuur vergroot het recidiverisico, hetwelk als laag tot gemiddeld wordt ingeschat. Voorts is er een risico op letselschade voor minderjarigen. De interventie op het gebied van denkpatronen, gedrag en vaardigheden is geïndiceerd. Dat zou bijvoorbeeld vorm kunnen worden gegeven door middel van gesprekken met een psycholoog. Uit een voortgangsrapportage blijkt dat het behandeltraject op 25 april 2017 is gestopt, omdat klagers hulpvraag was beantwoord. Op 24 mei 2017 is opgemerkt dat klager over de al dan niet aanwezige zedenproblematiek niet wilde spreken, daar klager overtuigd is van zijn onschuld. In het D&R-plan van november 2017, aangevuld op 19 december 2017, is vermeld dat klager wel behandeld en begeleid wil worden, maar dat hij, vanwege zijn ontkennende houding, aangeeft dat hij niet weet waarvoor hij behandeld dient te worden. Ook wordt opgemerkt dat in het multidisciplinair overleg is besproken dat klager een gesprek of behandeling van een behandelcoördinator zou krijgen, maar dat dit tot op heden niet is gebeurd. Blijkens de e-mail van 6 maart 2018 van de psycholoog was bij klager, hoewel in november 2017 de intake voor behandeling heeft plaatsgevonden, eerst in januari 2018 enige ruimte om over behandeling te praten. Nu de selectiefunctionaris het noodzakelijk acht dat klager eerst start met een behandeling, is het op dit moment te vroeg aan klager vrijheden te verlenen. Aangezien klager heeft gerecidiveerd, het zedendelict ontkent en de geïndiceerde behandeling nog niet is gestart, bestaat er een risico dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf niet ongestoord zal verlopen. Bij besluit van 1 februari 2018 is klager voor het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting Vught geselecteerd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, aangezien klager tijdens zijn huidige detentie onvoldoende stappen heeft gezet behandeling te ondergaan. Ondanks het feit dat klager in het verleden behandeling heeft ondergaan, heeft dit geen resultaten opgeleverd. De psycholoog heeft tijdens de huidige detentie meerdere malen behandeling aangeboden, maar klager heeft deze op het moment van starten tegengehouden. Momenteel geeft hij wederom aan mee te willen werken aan behandelingen die noodzakelijk zijn. Op korte termijn zal klager voor plaatsing in het PPC worden aangeboden.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven geen bezwaar te hebben ten aanzien van de verlofaanvraag, mits het verlof onder de voorwaarden van een contactverbod, een locatiegebod en een locatieverbod plaatsvindt. Tevens wordt geadviseerd de voorwaarde op te leggen dat de ouders of wettelijk vertegenwoordigers van het slachtoffer tijdig worden geïnformeerd over het verlof.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden en adviseert dat het eventueel te verlenen verlof onder de voorwaarde van een contactverbod en locatieverbod plaats zal vinden.

3.         De beoordeling

Door en namens klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens verkrachting en het plegen van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 19 november 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, vanwege het aanwezige recidiverisico, klagers problematiek op verschillende vlakken en zijn negatieve houding ten aanzien van behandeling. De selectiefunctionaris acht het noodzakelijk dat klager, voordat hem vrijheden worden toegekend, start met een behandeling waarmee hij inzet en motivatie tot verandering laat zien.

Uit de stukken volgt dat het recidiverisico als laag tot gemiddeld wordt ingeschat, waarbij tevens wordt aangegeven dat klagers kwetsbare persoonlijkheidsstructuur, zijn beperkte inzicht in motieven en de eerder mislukte behandeling het recidiverisico vergroten. Ook is sprake van risico op letselschade ten aanzien van minderjarigen. Op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en interventies in het verleden is een interventie op het gebied van denkpatronen, gedrag en vaardigheden tijdens de detentieperiode geïndiceerd. Uit de stukken blijkt voorts dat op 25 april 2017 een behandeltraject is stopgezet. Nadien is klager gewezen op de noodzaak van behandeling, maar dit heeft niet tot behandeling geleid. Uit klagers D&R-plan, laatst gewijzigd op 19 december 2017, komt naar voren dat klager wel behandeld en begeleid wil worden, maar dat hij, vanwege zijn ontkennende houding, aangeeft dat hij niet weet waarvoor hij behandeld dient te worden. Op 5 oktober 2017 en 14 november 2017 adviseert het multidisciplinair overleg (mdo) om klager vanwege zijn gedrag op de afdeling en ten aanzien van zijn casemanager voor degradatie naar het basisprogramma in aanmerking te laten komen. Het mdo meldt verder dat klager voor een gesprek met een behandelcoördinator is aangemeld om te bezien of klager daadwerkelijk voor behandeling openstaat, maar dat dit gesprek (buiten klagers schuld) niet heeft plaatsgevonden. Uit de inlichtingen van klagers psycholoog volgt dat - hoewel in november 2017 de intake voor klagers behandeling heeft plaatsgevonden - eerst in januari 2018 bij klager enige ruimte is om te praten over behandeling.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen met benoeming van voorwaarden, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister van 24 januari 2018, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. A van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 20 juli 2018

                      

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven