nummer: 18/722/GM
betreft: [klager] datum: 19 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[…], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 19 februari 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Klager en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 29 mei 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, te worden gehoord. Klager is niet ter zitting verschenen. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 31 januari 2018, betreft het (te) lang moeten wachten op een overplaatsing naar het PPC te Den Haag en het niet adequaat behandelen van klagers neusproblemen.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Klager heeft vaak genoeg verzoekbriefjes geschreven voor de medische dienst dat hij last heeft van hoofdpijn, ontstekingen en neuspijn. Ook heeft klager geen gevoel in zijn linkerwang. Klager is hiervoor uiteindelijk op de wachtlijst voor de KNO-arts geplaatst. De KNO-arts heeft klager doorverwezen naar de plastisch chirurg. Klager heeft een trauma opgelopen in detentie en vindt dat de kosten daarom voor de inrichting zijn.
Klager heeft tweemaal een verzoekbriefje aan de psycholoog geschreven over zijn verzoek te worden overgeplaatst naar het PPC Den Haag. Klager verblijft sinds 6 december 2017 in het PPC Vught. Klagers behandeling wordt steeds maar opgeschoven, hij wordt maar niet behandeld. Uiteindelijk is toch geadviseerd klager te plaatsen in het PPC Den Haag. Klager heeft twee maanden voor niks in het PPC Vught verbleven. Pas nadat klager de psycholoog had gemeld dat klager een klacht had ingediend, is de laatste melding voor de overplaatsing afgerond.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Met klager is over zijn klachten gesproken. Hij zegt dat het gevoel niet terug is in zijn linker jukbeen. Klager zou geholpen zijn door naar de plastisch chirurg te gaan. De medische dienst heeft informatie opgevraagd, maar deze is nog niet binnen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt op dat zowel klager als de inrichtingsarts niet op de zitting zijn verschenen en dat daarom alleen op basis van de beschikbare stukken de klachten van klager kunnen worden beoordeeld.
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier van klager, blijkt dat klager op 6 december 2017 vanuit de p.i. Nieuwegein is binnengekomen in het PPC te Vught. Klager heeft verzocht om te worden overgeplaatst naar het PPC Haaglanden omdat hij meent dat hij in het PPC Vught geen (goede) behandeling krijgt. Klagers klacht richt zich ertegen dat hij lang heeft moeten wachten alvorens hij kon worden overgeplaatst. Klager is op 5 februari 2018 overgeplaatst. De beroepscommissie merkt op dat de beoordeling van de spoedeisendheid van een overplaatsing aan de inrichtingspsycholoog en het PMO is. De enkele omstandigheid dat de procedure langer duurt dan klager wenselijk acht, betekent nog niet dat het medisch handelen, voor zover hiervan sprake is, als onzorgvuldig moet worden gekenschetst. Zoals de medisch adviseur in zijn verslag van bemiddeling van 19 februari 2018 ook stelt, kan de oorzaak ook gelegen zijn in de wachttijden die voor plaatsing op een PPC bestaan. In het licht van de door klager geschetste problematiek acht de beroepscommissie de thans benodigde tijd niet onredelijk lang. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Wat betreft klagers neusprobleem heeft de inrichtingsarts zich naar het oordeel van de beroepscommissie op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een probleem dat met spoed en dus vóór het einde van klagers detentie moest worden behandeld. Het handelen van de inrichtingsarts kan derhalve niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 19 juni 2018
secretaris voorzitter