Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0108/GV, 19 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          18/0108/GV

betreft: [klager]            datum: 19 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Hok-A-Hin, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 5 januari 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager heeft zich in februari 2017 onttrokken aan zijn detentie. Als gevolg daarvan is zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) herroepen. Uit het advies van de vrijhedencommissie volgt evenwel dat klager sinds april 2017 in het plusprogramma verblijft, goed gedrag in de inrichting vertoont en dat sprake is van negatieve uitslagen bij urinecontroles. Uit voornoemd advies van de vrijhedencommissie komt verder naar voren dat klager zich aan de in de inrichting geldende regels en gemaakte afspraken houdt. De stelling dat klager onbetrouwbaar is met betrekking tot het nakomen van afspraken is dan ook gebaseerd op onjuiste gronden. Voorts stelt klager zich, overeenkomstig het advies van de officier van justitie, op het standpunt dat toepassing van elektronische controle een passende maatregel is teneinde de kans op onttrekking aan zijn detentie en het recidiverisico in te perken. Onderhavig verzoek om algemeen verlof betreft de eerste verlofaanvraag sinds klager zich aan zijn detentie heeft onttrokken. De aanvraag is echter reeds in de zomer van 2017 opgestart. Doordat zich verschillende vertragingen hebben voorgedaan, die grotendeels niet aan klager te wijten zijn, is de verlofaanvraag pas recent ingediend. Indien eerder een verlofaanvraag was ingediend, zou onderhavig verzoek niet het eerste verzoek na de onttrekking betreffen. Derhalve wordt verzocht het tijdsverloop in ogenschouw te nemen en onderhavig verzoek niet aan te merken als een eerste verlofaanvraag na klagers onttrekking aan zijn detentie. Gelet op het voorgaande, en mede in het licht van klagers zeer korte strafrestant, dient klagers belang om zich voor te bereiden op zijn terugkeer in de maatschappij te prevaleren. Verzocht wordt een tegemoetkoming toe te kennen, welke recht doet aan de door klager geleden immateriële schade.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Op 18 februari 2017 heeft klager zich, ten tijde van zijn verblijf in Radix, Centrum voor Forensisch Psychiatrische Zorg, onttrokken aan zijn detentie. Klager is eerst op 11 april 2017 aangehouden vanwege het plegen van een nieuw strafbaar feit, als gevolg waarvan hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en zijn v.i. voor de duur van 120 dagen is uitgesteld. Uit het reclasseringsadvies van 23 augustus 2017 volgt dat, gelet op voornoemde omstandigheden, het recidiverisico alsmede het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als zeer hoog wordt ingeschat. Daarnaast heeft klager zich in het verleden veelvuldig aan reclasseringstoezicht en aan hem opgelegde behandelingen onttrokken. Uit nadere inlichtingen van de selectiefunctionaris blijkt dat toepassing van elektronische controle, gelet op de veelvuldige onttrekkingen, het risico op het zich onttrekken aan de detentie en het recidiverisico niet zou kunnen inperken.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de locatie Zuyder Bos heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, daar klager zich tijdens een eerder toegekend verlof heeft onttrokken aan zijn detentie en een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als zeer hoog.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder voorwaarde van toepassing van elektronische controle.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van 120 dagen, als gevolg van uitstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Op 12 maart 2018 is klager in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Vaststaat dat klager zich op 18 februari 2017 heeft onttrokken aan zijn detentie totdat hij op

11 april 2017 is aangehouden wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit. Als gevolg hiervan is klagers v.i. voor de duur van 120 dagen uitgesteld. Daarnaast heeft klager zich in het verleden veelvuldig onttrokken aan reclasseringstoezicht en aan hem opgelegde behandelingen. Uit het reclasseringsadvies van 23 augustus 2017 volgt dat, in verband met bovengenoemde feiten, het recidiverisico alsmede het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als zeer hoog wordt ingeschat.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de officier van justitie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 19 juni 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven