Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0016/GA, 28 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          18/16/GA

betreft: [klager]            datum: 28 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Iwema, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 november 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft
a)         het verdwijnen van een telefoonkaart (VU2017/000321);
b)         het niet ontvangen van wachtgeld na aanmelding voor arbeid (VU2017/000321).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder a. en het beklag onder b. op formele grond gegrond verklaard en ter zake een tegemoetkoming van € 5,00 toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Ad a

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag wegens te late indiening van het klaagschrift, omdat hij pas na verloop van tijd sinds de verdwijning en door herhaalde navraag heeft weten te achterhalen hoe het met de telefoonkaart zat. Voorts heeft de directie ten onrechte gesteld dat het niet verstrekken van een telefoonkaart buiten de verantwoordelijkheid van de directie valt.

Ad b

Het ligt op de weg van de directeur om te stellen en aannemelijk te maken dat, volgend op klagers aanbod om deel te nemen aan de arbeid, er geen arbeidsplaats beschikbaar was en aan te geven op welke dag die situatie eindigde. Gelet hierop is de tegemoetkoming te gering omdat deze niet moet worden berekend vanaf het verstrijken van een termijn van vier weken na aanbieden van arbeid, maar vanaf de datum van klagers aanbod.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd.

Ad a

Klager heeft te laat beklag ingediend en overigens is in zijn klaagschrift aangegeven dat hij wel een telefoonkaart heeft ontvangen.

Ad b

De arbeidsplanner heeft niet eerder dan op 28 februari 2017 een verzoekbriefje tot deelname aan arbeid van klager ontvangen. De directeur heeft zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming niet kenbaar gemaakt.

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep ten aanzien van  a. is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.

Het beroep ten aanzien van a. zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep ten aanzien van b. overweegt de beroepscommissie dat in artikel 5, sub c, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden is bepaald dat de gedetineerde een loonvervangende financiële tegemoetkoming (wachtgeld) ontvangt voor ieder uur waarin het voor hem geldende dagprogramma in arbeid voorziet en voor zover hij niet aan arbeid heeft kunnen deelnemen als gevolg van de situatie dat de directeur niet kan voorzien in een aanbod voor arbeid. De hoogte van de tegemoetkoming is dan gelijk aan het basisuurloon (€ 0,76).

Nu de beklagrechter er vanuit is gegaan dat klager het verzoekbriefje heeft verzonden, ontstond voor klager dan ook het recht op 100% van het basisuurloon in de vorm van arbeidsloon dan wel wachtgeld vanaf het moment dat hij dit verzoek heeft gedaan,

op 15 januari 2017, tot aan het moment dat hij in de gelegenheid werd gesteld arbeid te verrichten, op 1 maart 2017, en dit ongeacht de daadwerkelijke beschikbaarheid van arbeid.

De beroepscommissie zal derhalve klagers beroep op dit punt gegrond verklaren,

de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag ook inhoudelijk gegrond verklaren.

Nu de beklagrechter ten aanzien van het misgelopen wachtgeld nog geen oordeel heeft gegeven over de tegemoetkoming, zal de beroepscommissie dit wegens proceseconomische redenen in eerste en enige aanleg afdoen. Uitgaande van een programma met minimaal twintig uur arbeid per week zal de beroepscommissie de volgende tegemoetkoming toekennen. Over de periode van 15 januari 2017 tot 1 maart 2017, waarin klager ten onrechte geen wachtgeld heeft ontvangen, komt klager een tegemoetkoming toe van € 97,28 (128 uur x € 0,76).

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Ten aanzien van de op formele grond toegekende tegemoetkoming onder b. verklaart de beroepscommissie het beroep ongegrond en bevestigt zij in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag inhoudelijk alsnog gegrond. Zij kent klager ter zake een tegemoetkoming toe van € 97,28.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 28 juni 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven