Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4347/GV, 5 juni 2018, beroep
Ondertekeningsdatum:05-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4347/GV

betreft: [klager]            datum: 5 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 december 2017 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager verzoekt om algemeen verlof teneinde de band met zijn dochter op te bouwen en te versterken en tevens werk buiten de inrichting te zoeken. Zodoende kan klager zich, gelet op zijn naderende einddatum, tijdig en goed op zijn terugkeer in de maatschappij voorbereiden. De Minister stelt dat sprake is van verouderde adviezen. Dat is inderdaad het geval. Het advies van de vrijhedencommissie echter dateert van 21 december 2017 en is slechts een week voorafgaand aan de bestreden beslissing gegeven. Dit advies had dan ook een rol moeten spelen bij de behandeling van klagers verlofaanvraag. Feitelijk is klagers verzoek om algemeen verlof afgewezen vanwege zijn verleden. Zijn goede gedrag in de inrichting en zijn belang om te resocialiseren zijn niet in aanmerking genomen. Klager ontkent dat hij – naar de Minister stelt – niet om kan gaan met de aan hem verleende vrijheden. Binnen de inrichting, waar klager werkt als schoonmaker, heeft hij tal van vrijheden verworven. Bovendien is jegens klager sprake van dreigementen van nabestaanden van het slachtoffer van het door klager gepleegde delict. Op het moment dat de nabestaanden klagers verblijfplaats ontdekten, heeft klager zijn enkelband doorgeknipt en zichzelf in veiligheid gebracht. Ook zijn nieuwe adres is bekend geworden, alwaar klager is beschoten. Klager is vervolgens in het ziekenhuis aangehouden. Daarop is klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) voor de duur van twee jaar herroepen. Nu volgens de officier van justitie immer sprake is van een liquidatiegevaar, is er geen zicht op enige vorm van resocialisatie. Op 13 april 2017 is klager van de lijst gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico (GVM-lijst) verwijderd, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren voor vluchtgevaar dan wel een gevaar voor liquidatie. Het vermeende liquidatiegevaar is dan ook geen reden om elke vorm van resocialisatie achterwege te laten. Voorts verzoekt klager mondelinge inlichtingen bij het Openbaar Ministerie (OM) in te winnen, althans de betrokken officier van justitie als getuige te horen, zodat duidelijk wordt of het OM voornemens is klager te laten resocialisatie en, zo ja, op welke wijze daaraan vorm kan worden gegeven.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager heeft zich op 5 september 2015 op het moment dat hij aan een penitentiair programma deelnam onttrokken aan zijn detentie. Op 12 maart 2016 is klager in de woning van zijn vriendin gewond aangetroffen en overgebracht naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg te Scheveningen. Naar aanleiding van het voorgaande is klagers v.i. herroepen voor de duur van twee jaar. In verband met liquidatie- en vluchtgevaar is klager op de GVM-lijst geplaatst. Aangezien er geen redenen bestonden het verhoogde risico te handhaven, is klager in april 2017 weer van deze lijst verwijderd. Niet kan worden uitgesloten dat nog steeds sprake is van een liquidatiedreiging. Ook wordt klager de onttrekking aan zijn detentie onder voornoemde bijzondere omstandigheden zwaar aangerekend. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder a, b, d, g, h en i, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder toepassing van elektronisch toezicht, regelmatige politiecontroles en het inlichten van de nabestaanden van het slachtoffer over de verlofverlening door het Informatiepunt Detentieverloop. Gelet op de naderende einddatum van klagers detentie en op het feit dat het OM te kennen heeft gegeven zijn advies in het eerste kwartaal van 2018 met de casemanager en de reclassering te willen bespreken, dient klagers belang om te resocialiseren te prevaleren.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Breda heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft zich van september 2015 tot maart 2016 onttrokken aan zijn detentie. Deze periode van onttrekking is geëindigd nadat is gepoogd klager te liquideren en justitie en politie hem om die reden weer op het spoor kwamen. Nu het ingestelde politieonderzoek tot op heden niets heeft opgeleverd en daarom nog steeds sprake is van een (forse) dreiging jegens hem en de samenleving, vormt klager een gevaar voor de openbare orde en de veiligheid. Voorts lijkt het door klager opgegeven adres niet geschikt om te re-integreren. De vriend van klagers zus is onder meer veroordeeld voor moord of doodslag op haar ex-vriend.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Namens klager is verzocht mondelinge inlichtingen bij het OM in te winnen, althans de betrokken officier van justitie als getuige te horen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich aan de hand van de stukken voldoende voorgelicht acht op het beroep te beslissen.

Klager is gedetineerd wegens een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar wegens moord, waarvan de v.i. is herroeping voor de duur van twee jaar. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 23 november 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, omdat klager zich op 5 september 2015 ten tijde van zijn deelname aan een penitentiair programma heeft onttrokken aan zijn detentie door met een extreem hoge snelheid in een gepantserde auto op de vlucht te slaan, waardoor er gevaar voor derden ontstond. Naar aanleiding daarvan is klagers v.i. voor de duur van twee jaar herroepen. Op 12 maart 2016 is gepoogd klager te liquideren en heeft de politie hem in de woning van zijn vriendin gewond aangetroffen. Namens de Minister is aangegeven dat niet is uitgesloten dat jegens klager (nog steeds) sprake is van een dreiging als gevolg van het door klager gepleegde delict. Uit het meest recente reclasseringsadvies van 28 juni 2016 blijkt dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Ook de officier van justitie verwijst in zijn advies van 1 juni 2017 – dat op 20 december 2017 is bevestigd – naar het feit dat klager zich heeft onttrokken aan zijn detentie en naar voornoemde liquidatiepoging. Daarbij is onder meer aangegeven dat – mede doordat klager en zijn vriendin geen volledige openheid van zaken geven – niet is komen vast te staan uit welke hoek de dreiging komt.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b, d, g en h van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 5 juni 2018

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven