Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4240/GV, 29 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/4240/GV

betreft: […]      datum: 29 mei 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 december 2017 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking om zijn ernstig zieke moeder te bezoeken. Inmiddels is zij overleden en verzoekt klager om strafonderbreking om het rouwproces met zijn familie door te maken en om praktische zaken te regelen. Omdat klager is veroordeeld voor een strafbaar feit gepleegd tijdens zijn detentie worden hem alle vrijheden geweigerd. Uit artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) volgt echter niet dat een gedetineerde om deze reden niet in aanmerking zou komen voor strafonderbreking. De recidivegrond en de gestelde onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken, waarop de Minister zich beroept, zijn slechts gebaseerd op voornoemde omstandigheid uit 2015 en daarmee onvoldoende onderbouwd. Klager volgt een ambulante behandeling en er is een nieuw reclasseringsadvies op komst. Er is niet onderzocht of bepaalde voorwaarden de gestelde risico’s zouden kunnen ondervangen. De naderende einddatum van klagers detentie is onvoldoende meegewogen bij de bestreden beslissing. Uit vergelijkbare rechtspraak volgt dat naarmate de einddatum nadert, het verlenen van vrijheden steeds meer is aangewezen (zie RSJ 16 maart 2015, 15/0300/GV; RSJ 6 augustus 2013, 13/2373/GV; RSJ 9 april 2013, 13/0736/GV).

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft door het plegen van een strafbaar feit gedurende detentie in 2015 aangetoond niet met de aan hem verleende vrijheden om te kunnen gaan. Voorts is gekeken naar het meest recente reclasseringsadvies, dat wordt aangehaald in het vrijhedenadvies. Strafonderbreking is niet bedoeld voor resocialisatie. De einddatum van klagers detentie naderde ten tijde van de beslissing van de Minister nog niet.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag

Het Openbaar Ministerie heeft zich van advies onthouden.

De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat momenteel een gevangenisstraf van een jaar, wegens uitstel danwel afstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling van zijn veroordeling tot een gevangenisstraf van zeven jaar wegens mensenhandel en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 7 september 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Vaststaat dat klagers moeder is op 9 december 2017 overleden. De beroepscommissie begrijpt dat dit voor klager ingrijpend is. Klager heeft op 11 december 2017 dan ook (begeleid) incidenteel verlof gehad om afscheid te kunnen nemen van zijn moeder, zo blijkt uit de bestreden beslissing en uit klagers registratiekaart.

Nu klager afscheid heeft kunnen nemen van zijn moeder en overigens niet is gebleken van een zodanig bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer van klager dat strafonderbreking zou moeten worden verleend, acht de beroepscommissie de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk. Zij zal het beroep dus ongegrond verklaren.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

P. de Vries, secretaris, op 29 mei 2018.

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven