Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4172/GA, 25 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:25-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4172/GA

betreft: [Klager]           datum: 25 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.E.J. Torny, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 december 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juni 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.J. Römer. Voorts zijn gehoord […] en […], respectievelijk plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het Justitieel Complex Zaanstad en stagiair juridisch medewerker bij het Justitieel Complex Zaanstad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen in een strafcel, ingaande op 27 oktober 2017, wegens het naar binnen brengen van contrabande in de p.i. (ZS-JH-2017-861).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Verwezen wordt naar de gronden die in het aanvullend beroepschrift zijn aangevoerd. Op het moment dat de camerabeelden worden bekeken en daar zou iets op zijn te zien, namelijk dat er vermoedens zijn dat er iets wordt overgegeven en dat iets naar de mond gaat en meteen wordt ingeslikt, wordt meteen de conclusie getrokken dat er contrabande wordt ingeslikt. Iets ‘wits’ is heel breeds en dat kan ook iets anders zijn. Het is afhankelijk van de personen die het waarnemen om te kwalificeren dat het contrabande is. Er had nader onderzoek plaats moeten vinden. De beelden waren niet duidelijk genoeg. Overal wordt opgeschreven dat het om ‘vermoedens’ gaat.

De directeur heeft haar standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt toegelicht. Er is geen nader onderzoek gedaan naar wat klager naar binnen zou hebben gebracht. Uit een rapport van een medewerker blijkt duidelijk dat aan klager tijdens het bezoek iets is overhandigd en dat klager datgene heeft ingeslikt. Verwezen wordt naar een uitspraak van de RSJ met nummer 14/4642/GA waarin wordt overwogen dat ingeval het duidelijk is dat er iets is overhandigd en vervolgens wordt ingeslikt, het niet noodzakelijk is om nader onderzoek uit te voeren. Op grond van het verslag is het dan voldoende om een disciplinaire straf op te leggen. De rapporteur was in eerste instantie niet helemaal zeker dat er contrabande werd ingevoerd. Hij heeft toen zijn aandacht gericht op klager en de bezoeker, door hen nauwlettend in de gaten te houden en op hen in te zoomen. Waar de rapporteur eerst twijfelde, werd hem later duidelijk dat klager contrabande heeft ontvangen van de bezoeker. De rapporteur weet het zeker, het is niet een vermoeden van hem. Er zijn twee mensen die de beelden hebben bekeken en het hebben geconstateerd. In het algemeen mag niets worden aangenomen van een bezoeker.

De hoogte van de straf voor het inslikken van contrabande is niet duidelijk in de landelijke sanctiekaart geregeld. Als klager wat inslikt, kan het ook een gevaar meebrengen voor hemzelf. Het is dan belangrijk dat klager op een strafcel wordt geplaatst, omdat hij dan in de gaten gehouden kan worden met behulp van cameratoezicht. Er is niet gekozen voor een ordemaatregel met een zogenoemde ontlastingsprocedure, vanwege de eerdergenoemde uitspraak van de RSJ. Als de medewerker iets constateert, dan kan er een straf op strafcel worden opgelegd. De huisregels zijn naar aanleiding van deze uitspraak ook gewijzigd. In de huisregels staat dat er vijf dagen strafcel wordt opgelegd in het geval er is geconstateerd dat er contrabande tijdens bezoek naar binnen wordt gebracht. In dit geval is er cameratoezicht toegepast, maar dat staat niet in de stukken.

3.         De beoordeling

Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting van de beroepscommissie, wordt voldoende aannemelijk geacht dat een bezoeker van klager contrabande heeft afgegeven en dat klager dat vervolgens – na meermalen te hebben omgekeken – naar zijn mond heeft gebracht en heeft doorgeslikt. Zulks is in beginsel strafwaardig en de directeur kon daarom een disciplinaire straf opleggen. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd van vijf dagen strafcel.

Voor het hebben of voorhanden hebben van contrabande geldt volgens het landelijke beleid (sanctiekaart 2016) een maximale disciplinaire straf van vier dagen opsluiting op eigen cel. Een straf op strafcel is onder meer aangewezen ingeval de contrabande bestaat uit (steek)wapens. De beroepscommissie stelt vast dat de directeur is afgeweken van dit landelijke kader, nu een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel is opgelegd voor de duur van vijf dagen. In beginsel kan de directeur ten nadele van klager afwijken van de sanctiekaart, doch een beslissing hiertoe dient te worden gemotiveerd. De overwegingen van de directeur dienen voor klager kenbaar te zijn. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in de strafoplegging onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aangewezen was ten nadele van klager af te wijken van de landelijke sanctiekaart. De directeur heeft weliswaar ter zitting naar voren gebracht dat zij voor de motvering van de straf acht heeft geslagen op een uitspraak van de RSJ waarin is bepaald dat er een straf op strafcel van vijf dagen is opgelegd in een soortgelijke situatie (RSJ 30 april 2015 14/4642/GA), maar deze uitspraak is gedaan vóórdat de landelijke sanctiekaart 2016 is ingevoerd. Voorts geldt dat voor zover de directeur zoals betoogd ter zitting het van belang vindt in dergelijke gevallen cameratoezicht op te leggen in het kader van de veiligheid van klager, de directeur had moeten kiezen voor het opleggen van een ordemaatregel.

Nu de directeur in de strafoplegging niet heeft gemotiveerd dat en waarom zij is afgeweken van de landelijke sanctiekaart 2016 is het beroep is gegrond. De beroepscommissie zal voorts bepalen dat aan klager een financiële tegemoetkoming zal worden toegekend ter hoogte van € 12,50.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 12,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J. Schagen MA en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 25 juni 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven