Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4156/TP, 11 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4156/TP

betreft: [klager]            datum: 11 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Romeijn, namens […], verder te noemen klager, tegen een (fictieve) beslissing van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Zij acht zich aan de hand van de onderliggende stukken voldoende ingelicht. Om die reden zijn klager en zijn raadsvrouw niet in de gelegenheid gesteld het beroep nader schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De beoordeling

Uit de stukken komt onbetwist naar voren dat klager van 2 augustus 2017 tot 26 september 2017 als tbs-passant in een penitentiaire inrichting heeft verbleven.

Klagers raadsvrouw heeft de officier van justitie verzocht klager daarvoor schadevergoeding toe te kennen. Dit verzoek is op 30 oktober 2017 afgewezen, waarna klagers raadsvrouw daartegen beroep bij de beroepscommissie heeft ingediend.

Na ontvangst van de mededeling van 30 november 2017 (17/3735/OO) dat de beroepscommissie geen bevoegdheid toekomt inzake beslissingen van het openbaar ministerie, heeft klagers raadsvrouw bij brief van 4 december 2017 bericht dat het beroep is gericht tegen het volgens klager onterechte verblijf als tbs-passant in een penitentiaire inrichting.

Hoewel in het beroepsschrift expliciet staat vermeld dat het beroep is gericht “tegen beslissing OM op verzoek schadevergoeding TBS-passant”, zal de beroepscommissie het beroep opvatten zoals de raadsvrouw in haar reactie van 4 december 2017 heeft aangegeven.

Vast staat dat het op 6 november 2017 ontvangen beroep dan buiten de wettelijke termijn van zeven dagen na kennisname van de bestreden beslissing (artikel 69, vierde lid, Bvt in verbinding met artikel 58, vijfde lid, Bvt), derhalve te laat, is ingediend. Gesteld noch gebleken is dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat klager in verzuim is geweest. Klager kan daarom niet in het beroep worden ontvangen.

Ten overvloede wordt nog overwogen dat, als klager wel tijdig beroep had ingediend, dit beroep ongegrond zou zijn verklaard op de grond dat volgens vaste jurisprudentie alleen sprake is van een onrechtmatige duur van de passantentermijn als deze langer dan vier maanden heeft geduurd en daarvan in klagers geval geen sprake is. 

2.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 11 juli 2018.

             

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven