Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4121/GA, 11 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4121/GA

betreft: [klager]            datum: 11 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen uitspraken van 4 december 2017 en 26 januari 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 april 2018, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Klagers raadsvrouw heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie

Het beklag betreft

a. een (voorwaardelijke) disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere cel dan een strafcel zonder televisie, wegens het niet opvolgen van instructies van het personeel tijdens een inzet met drugshonden en

b. de beslissing om klager geen afdelingsreiniger te maken en hem op de wachtlijst te plaatsen voor de arbeid (VU-2017-1944).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager betwist de redelijkheid en billijkheid van de opgelegde straf. Klager volgde de instructies van het personeel bij de inzet van drugshonden wel degelijk op. Het een en ander kan oplegging van de straf niet rechtvaardigen.

Het beroep ten aanzien van onderdeel b. is niet toelicht.

De directeur heeft in beroep enkel zijn standpunt ten aanzien van onderdeel a. toegelicht.

Uit het schriftelijk verslag blijkt voldoende duidelijk dat klager de opdrachten van het personeel niet heeft opgevolgd en dat duidelijk is waargenomen dat hij iets naar zijn mond bracht. De straf is opgelegd wegens het niet opvolgen van instructies. Als een gedetineerde akkoord gaat met het schikkingsvoorstel van het afdelingshoofd, dan tekent de directeur diezelfde dag nog voor akkoord. Gaat een gedetineerde niet akkoord, dan volgt de reguliere afhandeling van het verslag door de directeur, zoals neergelegd in de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw). Dit is een praktische middenweg tussen hoe de p.i. Vught het graag wil en wat de beroepscommissie vereist.

3.         De beoordeling

Het beklag onder a. richt zich tegen een voorwaardelijke disciplinaire straf. De oplegging van de disciplinaire straf is het gevolg van een schikking met het afdelingshoofd. De gang van zaken zoals die in deze zaak naar voren is gekomen wordt in de praktijk aangeduid als het schikkingmodel. De wet kent geen grondslag voor dat model. De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat artikel 5 van de Pbw, waarin de beslissing omtrent strafoplegging is voorbehouden aan de directeur, toepassing van een dergelijk model verhindert (zie RSJ 26 augustus 2016, 14/804/GA).

Op 17 januari 2014 is een voorstel tot wijziging van (onder meer) de Pbw ingediend dat voorstelt artikel 3, vierde lid, van de Pbw zodanig te verduidelijken dat ook een functionaris kan worden aangewezen als plaatsvervangend directeur in verband met uitoefening van bepaalde, eventueel in het aanwijzingsbesluit nader in te kaderen, bevoegdheden bij afwezigheid van de (plaatsvervangend) directeur (Kamerstukken 33844). Bij besluit van 28 maart 2018 is de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel echter aangehouden tot na ommekomst van de uitwerking van de aanpassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit betekent dat vooralsnog de beslissing tot strafoplegging is voorbehouden aan de directeur. Het besluit is derhalve onbevoegd genomen en het beroep zal gegrond worden verklaard. Nu op basis van het schriftelijk verslag naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid tot strafoplegging kon worden overgegaan, acht zij geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Ten aanzien van het beroep onder b. overweegt de beroepscommissie als volgt. De uitspraak waarvan beroep is op 26 januari 2018 aan klager en de directeur toegezonden. Het beroepschrift dateert van 5 december 2017 en is diezelfde dag door het secretariaat van de Raad ontvangen. Ingevolge artikel 69, eerste lid, Pbw moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak  worden ingediend. Nu het beroepschrift is ontvangen vóórdat de beklagcommissie uitspraak heeft gedaan, is niet voldaan aan voornoemd artikel en zal klager niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van onderdeel b. niet-ontvankelijk in zijn beroep.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 11 juni 2018.

 

 

 

 

 

 

           

             secretaris        voorzitter

Naar boven