Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4026/GA, 11 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4026/GA

betreft: [klager]            datum: 11 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 29 november 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 april 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord een kantoorgenoot van klagers raadsman, mr. J. Schepers, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Dordrecht. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

        

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel met verwijdering van televisie, wegens onttrekking aan detentie (PD-2017-324).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Er was niet sprake van sec een onttrekking, maar van een emotionele ontlading ten gevolge van gevoeld onrecht. Klager is arbeidsongeschikt geraakt binnen detentie, ten gevolge van medisch laakbaar handelen van een verpleegkundige. Vervolgens is hem in de zeer beperkt beveiligde inrichting (zbbi) geen passende arbeid aangeboden bij een externe werkgever en beklaagde men zich erover dat klager geen arbeid kon verrichten. In een opwelling heeft klager op adem willen komen buiten de inrichting, waaruit echter niet blijkt dat hij zich aan detentie heeft willen onttrekken. Hij bestrijdt dat hierbij sprake was van een vooropgezet plan; hij heeft enkel gebruik gemaakt van de onrust die op dat moment heerste. Niet onbelangrijk is voorts dat klager na drie uur alweer terugkeerde. Het is dan ook niet nodig de maximale straf op te leggen. Bovendien zou een ordemaatregel mogelijk passender zijn geweest. Dan had gedurende klagers afzondering onderzocht kunnen worden wat er precies aan de hand was.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klagers werkgever zag geen toekomst in voortzetting van het traject, gelet op klagers werkhouding en het onttrekken aan de werkplek zonder toestemming. De selectiefunctionaris is derhalve verzocht de plaatsing in de zbbi te heroverwegen. In afwachting hiervan mocht hij geen gebruik meer maken van de vrijheden horende bij het verblijf in de zbbi. Klager heeft zich bewust onttrokken aan detentie en heeft hierbij zijn enkelband doorgeknipt, hetgeen de opgelegde straf rechtvaardigt. Volgens klagers raadsman is klager te zwaar gestraft. De directeur bestrijdt dit. Het incident – de onttrekking aan de verdere tenuitvoerlegging van de straf – kan uitmonden in een heftig iets. Een langdurige onttrekking kan maatschappelijke onrust veroorzaken. In dit geval ging aan de onttrekking een afleidingsmanoeuvre van medegedetineerden vooraf. Een en ander is niet acceptabel. Kort na de onttrekking is klager gebeld door de inrichting, maar zijn telefoon stond uit. Na drie uur keerde klager uit eigen beweging terug. De landelijke sanctiekaart schrijft in een dergelijke situatie een maximale straf voor van veertien dagen opsluiting in een strafcel. Bij de oplegging van de straf is tevens in overweging genomen dat klager zelf is teruggekomen naar de inrichting.

3.         De beoordeling

Vast is komen te staan dat klager zich op 27 juni 2017 heeft onttrokken aan zijn detentie, door bij de inname van de celsleutels van zijn medegedetineerden de inrichting uit te lopen en zijn enkelband door te knippen. De directeur stelt dat medegedetineerden bewust voor onrust hebben gezorgd als afleidingsmanoeuvre waardoor klager onopgemerkt naar buiten kon lopen. Klager weerspreekt dat sprake is geweest van een vooropgezet plan. Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende vast komen te staan dat klager in ieder geval gebruik heeft gemaakt van de ontstane onrust en zich heeft onttrokken aan detentie. Daarbij heeft klager zijn enkelband doorgeknipt, terwijl de voorwaarde tot het dragen van een enkelband is opgelegd om klager te kunnen monitoren. Het voorgaande rechtvaardigt naar het oordeel van de beroepscommissie de oplegging van een disciplinaire straf.

Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde straf  is door de directeur toegelicht dat – rekening houdend met het feit dat klager zelf is teruggekomen naar de inrichting – niet de maximale straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel is opgelegd, maar veertien dagen opsluiting in een eigen cel of verblijfsruimte. Alles in overweging nemende is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 11 juni 2018.

        

 

                     secretaris            voorzitter

Naar boven