Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4331/GB, 17 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/4331/GB

Betreft:            [klager]            datum: 17 juli 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 december 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) waarna deelname aan het penitentiair programma (p.p.) kan volgen (het zogenaamde ‘stapeltraject’), afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sedert 21 mei 2005 gedetineerd. Hij verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

 

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.

Klager verbleef in een plusregime. Klager heeft op 6 november 2017 verzocht om plaatsing in een z.b.b.i. waarna deelname aan het p.p. kan volgen. Op 9 november 2017 is een beslissing genomen tot degradatie naar het basisprogramma. Klager stelt dat deze beslissing ten onrechte is genomen. Als gevolg van de degradatie  heeft zijn detentiefasering niet kunnen starten. Klager ontkent dat hij niet meewerkt aan het opstellen van een gedragsinterventieplan. Hij stelt dat het opgevraagde v.i.-advies bij de reclassering onwaarheden bevat met betrekking tot de bedreiging van zijn ex-vrouw, die tevens mededader is. Hij zit nu dertien jaar in detentie en de laatste acht jaar is over hem niet aan instanties gerapporteerd. Hij heeft het gevoel dat hij nu wordt afgestraft en dat zijn houding wordt afgedaan als onwil, iets wat hij betwist. Voorts stelt klager dat de casemanager in de p.i. Vught zich onvoldoende heeft ingespannen voor detentiefasering en dat zij dit feitelijk ook heeft genegeerd. Klager en zijn raadsvrouw hebben verzocht om een andere casemanager, maar dit verzoek is niet gehonoreerd.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Klager is vanuit De Woenselse Poort teruggeplaatst in het PPC vanuit de p.i. Vught, omdat hij weigerde mee te werken aan het opstellen van een gedragsinterventieplan en hij geen openheid en mogelijkheid tot contact met zijn casemanager geeft. Uit het door de reclassering opgestelde detentie en re-integratieplan volgt dat er een hoog risico van recidive is. Ingeschat wordt dat er een mogelijk risico van letselschade voor de ex-partner van klager is.

De reclassering ziet geen aanknopingspunten om interventies in te zetten. Op dit moment toont klager geen bereidheid om in behandeling te gaan en wil hij enkel op zijn eigen voorwaarden invulling geven aan zijn re-integratie. Het Openbaar Ministerie deelt het standpunt van de reclassering.

Op grond van diverse bevindingen is de beslissing genomen klager te degraderen. De beroepscommissie heeft het beroep van klager tegen deze beslissing deels gegrond verklaard (RSJ 10 oktober 2017, 17/2133/GA).

De selectiefunctionaris is van oordeel dat blijkens de beschikbare informatie over klager en gelet op artikel 2, eerste lid, onder f, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), klager niet voldoet aan de criteria om geplaatst te worden in een z.b.b.i.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van de Regeling komen gedetineerden die zijn gedegradeerd, niet voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking.

4.2.      De beroepscommissie overweegt als volgt.

Klager is vanuit De Woenselse Poort teruggeplaatst naar het PPC, omdat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan het opstellen van een gedragsinterventieplan. Voorts stelt de reclassering dat het recidiverisico hoog is en dat er mogelijk risico van letselschade is. Klager is veroordeeld voor een levensdelict. Naar aanleiding van deze bevindingen is klager teruggeplaatst naar het basisprogramma. Klager voldoet niet langer aan de vereisten voor plaatsing in een z.b.b.i. of een ‘gestapeld traject’. De onder 3.1 genoemde gronden met betrekking tot de terugplaatsing in het PPC en de situatie met de casemanager over de detentiefasering zijn reeds aan de orde geweest in de eerdere beroepszaak (RSJ 10 oktober 2017, 17/2133/GA). De beroepscommissie verwijst ten aanzien van de genoemde gronden naar deze beslissing. De selectiefunctionaris heeft in redelijkheid kunnen beslissen tot afwijzing van klagers verzoek. Gelet hierop was een (verdere) belangenafweging dan ook niet vereist. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 17 juli 2018.

 

 

 

 

 

 

            secretaris                                                        voorzitter

 

Naar boven