Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3658/GB, 1 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         17/3658/GB

 

Betreft:            [Klager]           datum: 1 juni 2018

 

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. de Pree, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 oktober 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een gestapeld traject afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sedert 29 mei 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwaag te Hoorn. Op 16 februari 2018 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Middelburg. 

 

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager ondergaat een onherroepelijke gevangenisstraf van vijf jaren en zeven maanden. Deze straf dient als uitgangspunt voor de einddatum van klagers detentie te gelden. Voor zover nog van twee vervolgingen sprake is, geldt dat de ene zaak op 5 december 2017 in eerste aanleg wordt behandeld en dat de andere zaak een veroordeling tot een gevangenisstraf van 27 maanden betreft, waartegen hoger beroep is ingesteld, waarvan nog geen datum voor een inhoudelijke behandeling bekend is. Deze zaak kan dan ook niet worden meegewogen in die zin dat dit de einddatum van klagers detentie kan beïnvloeden. Indien hij in hoger beroep opnieuw zal worden veroordeeld, heeft hij het recht cassatie in te stellen. Bij een eventuele onherroepelijke veroordeling zal klager worden opgeroepen voor het ondergaan van een mogelijke straf, maar dit staat geheel los van klagers huidige detentie en de fasering daarin. Voor zover het door klager als verlofadres opgegeven adres niet aanvaardbaar zou zijn, omdat de bewoonster – klagers partner – antecedenten zou hebben die soortgelijk zijn aan het delict waarvoor klager is veroordeeld, is niet onderbouwd welke antecedenten dit zouden zijn. Klagers partner is enkel in België als verdachte aangemerkt, maar inmiddels vrijgesproken. De vaststelling van de reclassering dat klager geen hulpvragen heeft en zijn huidige leefstijl wil behouden, is geen contra-indicatie voor detentiefasering. Hij is 67 jaren oud en heeft voor zijn huidige detentie altijd een goed en normaal bestaan gehad. Dat klager heeft bedoeld verder te willen gaan met het plegen van strafbare feiten, is een misvatting. Vanwege zijn leeftijd behoeft hij geen speciale interventies. Klager vertoont in de inrichting uitsluitend goed gedrag en heeft geen enkel rapport ontvangen. Namens klager wordt verzocht het beroep nader mondeling te mogen toelichten. 

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is onherroepelijk veroordeeld en de einddatum van zijn detentie is zodoende bepaald op 15 maart 2019. Daarnaast is sprake van twee andere vervolgingen die de einddatum van klagers detentie kunnen beïnvloeden. In één van deze zaken is klager in eerste aanleg tot een gevangenisstraf van 27 maanden veroordeeld. De reclassering heeft een hoog recidiverisico vastgesteld. Uit de rapportage van de reclassering komt naar voren dat klager geen hulpvragen heeft en niet wil veranderen, maar zijn huidige leefstijl wil behouden. Voorts beschikt klager volgens de reclassering over onvoldoende vaardigheden om een delictvrij leven op te bouwen. Er zijn, nu klager zelf geen problemen ervaart, geen interventies gericht op gedragsverandering geïndiceerd, zodat het recidiverisico onveranderd hoog blijft. Voor zover de politie negatief heeft geadviseerd over het door klager als verlofadres opgegeven adres, blijkt – anders dan klagers raadsman stelt – niet dat dit advies op een enkele strafzaak in België is gebaseerd.

3.3.      Over klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. en aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de p.i. Zwaag heeft negatief over klagers verzoek geadviseerd. Daarbij verwijst de directeur naar de adviezen van de officier van justitie en de politie. De officier van justitie heeft negatief geadviseerd vanwege het risico van het ontstaan of de aanwezigheid van maatschappelijke onrust, waarbij verwezen wordt naar de ernst van het delict waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld. Voorts is klager tot een lange gevangenisstraf veroordeeld wegens een ander ernstig delict. Indien hij deze straf moet uitzitten, komt hij naar alle waarschijnlijkheid nog niet voor (regimair) verlof in aanmerking. De politie heeft het verlofadres geverifieerd, maar niet in orde bevonden, omdat de bewoonster van dit adres antecedenten heeft die soortgelijk zijn aan het delict waarvoor klager is veroordeeld en zodoende een risico van voortzetting van ongewenst handelen aanwezig wordt geacht.

 

4.         De beoordeling

4.1.      De beroepscommissie wijst het namens klager gedane verzoek het beroep nader mondeling te mogen toelichten af, nu dit niet is onderbouwd en zij zich op basis van de stukken in het dossier voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3.      In afwijking van het eerste lid kunnen ingevolge artikel 2, derde lid, van de Regeling gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een p.p. aanwezig is, voor plaatsing in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen in aanmerking komen.

4.4.      De beroepscommissie constateert dat de politie het door klager als verlofadres opgegeven adres niet in orde heeft bevonden. Nu het beschikken over een aanvaardbaar verlofadres een fundamentele voorwaarde voor plaatsing in het door klager verzochte traject is en hij daaraan niet voldoet, kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, reeds hierom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.5.      Daarbij komt dat ter zake van klager nog twee andere strafzaken openstaan. In de strafzaak met parketnummers 02-665431-15 en 20-003307-13 is klager tot een (geheel) voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand veroordeeld en is voorts gelast dat een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden ten uitvoer zal worden gelegd. Als gevolg van dit vonnis is de (fictieve) einddatum van klagers detentie thans bepaald op 14 mei 2019. In een andere openstaande strafzaak met parketnummer 02-810573-15 is klager in eerste aanleg tot een gevangenisstraf van 27 maanden veroordeeld. Klager heeft tegen dit vonnis op 24 januari 2017 hoger beroep ingesteld en de opgelegde gevangenisstraf wordt in afwachting daarvan nog niet ten uitvoer gelegd. Nu de einddatum van klagers detentie dusdanig ongewis is, heeft de selectiefunctionaris, het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres daargelaten, naar het oordeel van de beroepscommissie eveneens op die grond in redelijkheid kunnen beslissen dat klager vooralsnog niet voor plaatsing in een z.b.b.i. in het kader van een stapeltraject in aanmerking komt.

4.6.      Het beroep zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,

voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 1 juni 2018.

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven