Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3046/JA, 24 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3046/JA

betreft: [klager]            datum: 24 mei 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. R. Dijkstra, namens [naam klager], geboren op […] 1996, verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 juli 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.) locatie Den Hey-Acker te Breda (hierna: Den Hey-Acker), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 maart 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R. Dijkstra, gehoord.

De directeur van Den Hey-Acker heeft laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

                     

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een tijdelijke intrekking van klagers onbegeleide verlofstatus (HA 2017-79).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klagers onbegeleide verlof is op grond van ongefundeerde vermoedens zomaar stopgezet. Klager is ten onrechte ervan beschuldigd dat hij zich zou hebben opgehouden bij lagere scholen. Dat daar volgens de inrichting onderzoek naar moest worden gedaan is op zich begrijpelijk, maar in verband met de rechtszekerheid van klager is het onredelijk dat er geen concrete onderbouwing van (de inhoud en duur van) het onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er geen concrete termijn aan de intrekking van klagers verlof is gesteld. Gewezen wordt op de uitspraak van de beroepscommissie inzake RSJ 17/0578/JA. Klager heeft in totaal zes verloven gemist en wenst daarvoor op enigerlei wijze te worden gecompenseerd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Het tijdelijk stopzetten van het verlof van klager is binnen de redelijke marge van vier weken gebleven. Bij voormeld standpunt wordt verwezen naar de uitspraak van de beroepscommissie inzake RSJ 24 mei 2016, 16/0887/JA.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 30, vierde lid Bjj kan de directeur verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de jeugdige voor de veiligheid van anderen dan de jeugdige of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt.

Klagers onbegeleide verlofstatus is op 20 juni 2017 tijdelijk ingetrokken. Uit de stukken leidt de beroepscommissie af dat via een informant zorgelijke signalen waren gemeld over verblijfplekken van klager tijdens een onbegeleid verlofmoment, namelijk bij basisscholen in de regio. In verband met mogelijke risico’s en vermoeden van terugval in delictgedrag, moest dit worden onderzocht en hangende het onderzoek is klagers onbegeleide verlofstatus tijdelijk ingetrokken. Wegens het uitblijven van concrete informatie van de melder en de door klager gegeven openheid van zaken, is op 28 juni 2017 - dus acht dagen nadat de onbegeleide verlofstatus tijdelijk was ingetrokken - besloten het onbegeleide verlof weer op te starten.

De beroepscommissie is van oordeel dat het tijdelijk intrekken van het onbegeleide verlof van klager in verband met het doen van onderzoek in de gegeven situatie niet als onredelijk of onbillijk kan worden beschouwd. Dat het verrichte onderzoek niet tot enig resultaat heeft geleid, er geen nadere onderbouwing van de inhoud en duur van het onderzoek en dat er geen concrete termijn aan de intrekking van klagers onbegeleide verlof is verbonden, maakt dit oordeel niet anders. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat bij het moeten verrichten van onderzoek als in het onderhavige geval niet direct een concrete inhoud van het onderzoek en termijn daarvan voorzienbaar is. Deze zaak is dan ook niet in voldoende mate te vergelijken met een tijdelijke intrekking van het verlof naar aanleiding van een positieve urinecontrole, zoals in de door de raadsvrouw aangehaalde zaak het geval was. Evenmin kan naar het oordeel van de beroepscommissie de conclusie volgen dat de intrekking van het onbegeleide verlof van klager in verband met het doen van onderzoek langer heeft geduurd dan noodzakelijk. 

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. W.A.Th. Bos, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 24 mei 2018

 

            secretaris                                                                    voorzitter

 

Naar boven