Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2863/GB, 10 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         17/2863/GB

Betreft:            [Klager]           datum: 10 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 23 augustus 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door mr. R. Kool, een kantoorgenoot van zijn raadsman, op

26 april 2018 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard ongegrond verklaard.

2.         De feiten

2.1.      Klager is sedert 24 april 2016 gedetineerd. Hij verbleef sinds 6 april 2017 in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) te Heerhugowaard. Op 30 juni 2017 is hij geselecteerd voor het gevangenisregime van de locatie Zuyder Bos. Klagers fictieve einddatum is op 22 augustus 2018.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Verwezen wordt naar de gronden die in het beroepschrift zijn aangevoerd. Het belangrijkste punt van het beroep is de verdoving die bij klager is toegediend door de tandarts tijdens de tandartsbehandeling. Het is voor klager onduidelijk welke stoffen bij de verdoving zijn gebruikt. Deze stoffen kunnen namelijk van invloed zijn op de score bij een urinecontrole.

Dit is reeds bij de beklagcommissie aangevoerd, maar daarop is niet gereageerd, terwijl het wel een reële mogelijkheid is dat klager daardoor vals positief heeft gescoord tijdens de urinecontrole. Klager is op 3 juni 2017 naar de tandarts gegaan. De urinecontrole vond plaats op 6 juni 2017. Er zijn standaardtabellen hoe lang het stofje van de verdoving in het bloed zichtbaar blijft. Het is onvoldoende onderzocht waarom het geen reële mogelijkheid is. Klager blijft er bij dat hij niet heeft gebruikt.

Het gaat op zich goed met klager. Hij komt binnenkort in aanmerking voor een penitentiair programma. Vanaf de tijd van de urinecontrole tot nu heeft hij in detentie gezeten. Het gevolg van het bestreden besluit heeft verstrekkende gevolgen voor klager gehad.

Klager bevestigt desgevraagd dat hij geen stukken die de stelling onderbouwen dat de verdoving een negatieve invloed heeft gehad op de urinecontrole. Er zijn ook geen stukken van de tandarts dat aan klager ook een verdoving is gegeven.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Zowel de huisarts als de apotheker verbonden aan de inrichting hebben verklaard dat het onmogelijk is dat lidocaïnezalf een positieve score op het gebruik van cocaïne veroorzaakt. Ook de hoofdanalist van het Gerle Laboratorium heeft op 23 augustus 2017 bevestigd dat het is uitgesloten dat het gebruik van de zalf leidt tot een positieve score, nu er geen enkele crossreactie is van lidocaïne met cocaïne. De selectiefunctionaris kon derhalve in redelijkheid tot het bestreden besluit komen.

4.         De beoordeling

4.1.      Vast is komen te staan dat klager op 6 juni 2017 een urinecontrole heeft ondergaan waarbij hij positief scoorde op het gebruik van cocaïne (414 ng/ml). De positieve uitslagen zijn vastgesteld door het Gelre Laboratorium en bij herhalings- en bevestigingsonderzoek (respectievelijk 328 ng/ml en 214 ng/ml) bevestigd.

4.2.      Klager ontkent cocaïne te hebben gebruikt. Hij meent dat sprake is van een vals positieve uitslag wegens het gebruik van een lidocaïne bevattende zalf door de mondhygiëniste. Uit de stukken blijkt dat de directeur navraag heeft gedaan naar dit door klager gestelde alternatieve scenario. Hieruit is gebleken dat het alternatieve scenario niet aannemelijk kan worden geacht. Ook het Gelre Laboratorium heeft schriftelijk geantwoord dat lidocaïne geen invloed heeft op de cocaïnescreening.

4.3.      Het tweede alternatieve scenario richt zich op de verdoving die klager heeft gehad voorafgaand aan een behandeling bij de tandarts die mogelijk zou kunnen leiden tot een vals positieve uitslag. De beroepscommissie overweegt dat klager deze stelling niet, dan wel onvoldoende heeft onderbouwd.

4.4.      Klager heeft zijn stelling dat sprake is van een vals positieve uitslag, onvoldoende onderbouwd en daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft de beroepscommissie geen redenen te twijfelen aan de uitslag van de urinecontrole. Derhalve is voldoende komen vast te staan dat klager cocaïne heeft gebruikt gedurende zijn verblijf in de b.b.i. Het bestreden besluit kan dan ook niet onredelijk en onbillijk worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 10 juli 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven