Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1489/GB, 23 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1489/GB

betreft: [klager] datum: 23 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 8 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren [1966], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 juni 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is in de gelegenheid gesteld op 1 augustus 2003 door een lid van de Raad te worden gehoord, maar hij heeft hier geen gebruik van willen maken. Vervolgens is hem, nadat hij de Engelse vertaling van de stukken heeft ontvangen,een termijn van een week gegund om schriftelijk op de stukken te reageren. Ook van deze mogelijkheid heeft klager geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 22 maart 2001 gedetineerd. Sedert 15 mei 2002 verbleef hij op de afdeling voor beperkt gemeenschapgeschikten van de penitentiaire inrichtingen Haaglanden te Den Haag. Op 18 december 2002 is hij op advies vande EBI-adviescommissie in de EBI geplaatst.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek wegens het begaan van een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 10 april 2002. De wettelijkvroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 november 2005.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft zijn beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen niet toegelicht.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI is het volgende aangegeven. Gezien het vermelde in het selectievoorstel en het gedrag van klager in de EBI, waarbij in het bijzonder zijn aandacht voor de personele enmateriële beveiliging opviel, en zijn recente actie tegen de orde en de veiligheid, dient zijn verblijf in de EBI verlengd te worden.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 5 juni 2003 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager gaf in ondubbelzinnige bewoordingen te kennen het niet eens te zijn met het voorstel. Hij is zeer fanatiek in zijn verdediging en kwam bijna door de glaswand heen. De feiten in de rapportage van de inrichting spreken echtervoor zich en de selectiefunctionaris sluit zich dan ook bij het voorstel aan.

3.4. Volgens de selectiefunctionaris moet klager op grond van de beschikbare informatie nog steeds als vluchtgevaarlijk worden gekwalificeerd. Over klagers verblijf in de EBI gedurende de periode van 17 december 2002 tot 6 juni2003 wordt het volgende bericht. Klager heeft zich onder meer als intimiderend, (daadwerkelijk) agressief, (be)dreigend en grensverleggend ten aanzien van de geldende regimerichtlijnen gemanifesteerd, waarbij hij er niet voorschroomde de beveiligingsmaatregelen en het personeel daadwerkelijk uit te testen. Op 11 mei 2003 heeft klager het brandalarm en de sprinklerinstallatie in zijn cel geactiveerd door middel van brandstichting. Bovendien bleekgedurende voornoemde periode zijn bijzondere belangstelling voor de in de EBI van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Gelet op het vorenstaande adviseerde de EBI-adviescommissie klager te handhaven in de EBI. Deselectiefunctionaris besliste op 25 juni 2003 dienovereenkomstig. Met betrekking tot de in november 2002 ingekomen ambtsberichten geeft de selectiefunctionaris aan dat dit zogenaamde harde informatie betrof, die niet afkomstig wasvan Criminele Inlichtingen Eenheden (CIE) van de politie. Gelet op de GRIP-circulaire van 28 juni 2002 hoefde deze informatie niet aan de officier van justitie van het landelijk parket (ovj-lp) te worden voorgelegd. Bijgevoegd wordteen nog niet eerder overgelegd GRIP-rapport van 17 december 2002.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Artikel 26, derde lid, van de Regeling bepaalt dat de selectiefunctionaris ambtshalve elke zes maanden een besluit neemt omtrent de verlenging van het verblijf in de EBI. De eerste besluitvorming over verlenging ofbeëindiging van het verblijf in de EBI vindt plaats zes maanden na de plaatsing van betrokkene in de EBI. Klager is op 18 december 2002 in de EBI geplaatst. De beslissing waarvan beroep dateert van 25 juni 2003. De beroepscommissieconstateert ambtshalve dat die beslissing te laat is genomen. Het beroep van klager zal wat dit betreft gegrond worden verklaard en de beslissing zal worden vernietigd. Aan klager zal voor de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd nate noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4.5. De beroepscommissie overweegt ten aanzien van de materiële beoordeling van de bestreden beslissing het volgende. De GRIP-circulaire van 28 juni 2003, kenmerk 5172795/02/DJI, bepaalt onder 3.1.1. Werkwijze onder het kopje‘ontvangen van inlichtingen van het GRIP’, dat voor een goed begrip van de betekenis van het ambtsbericht het onderscheid tussen een tweetal vormen van informatie van belang is. In de eerste plaats is er de zogenaamde hardeinformatie. Harde informatie wordt in beginsel onverkort aan de directeur van de inrichting meegedeeld in de vorm van een rapport risico-analyse. Ten tweede is er de zogenaamde zachte informatie, afkomstig van CIE van de politie.Met betrekking tot dergelijke zachte informatie zal, in samenhang met overige ter beschikking staande gegevens, door het GRIP een risico-analyse worden opgesteld die aan de ovj-lp wordt toegezonden. Deze zal, mede aan de hand van derisico-analyse, de CIE-informatie toetsen op de criteria actualiteit, concreetheid en, voorzover mogelijk, volledigheid. Bovendien wordt, indien mogelijk, de betrouwbaarheid van de informatie en van de bron getoetst. De ovj-lp zalde directeur van de inrichting vervolgens door middel van een schriftelijk en gedagtekend ambtsbericht informeren.
De beroepscommissie stelt thans vast dat de in november 2002 ingekomen ambtsberichten waarnaar de selectiefunctionaris refereert, rapporten risico-analyse van het GRIP betreffen die zijn opgemaakt naar aanleiding van ontvangeninformatie, niet afkomstig van de CIE. De beroepscommissie heeft in haar vorige uitspraak bepaald dat, nu een door de landelijk officier van justitie geaccordeerd advies ontbreekt, de door het GRIP aangedragen informatie geen rolmag spelen bij de beoordeling van de bestreden beslissing. Nu sprake blijkt te zijn van zogenaamde harde informatie die, gelet op voornoemde GRIP-circulaire niet aan de ovj-lp ter toetsing behoeft te worden voorgelegd, komt zij vandit oordeel terug.
De in de rapporten risico-analyse van november 2002 en december 2002 van het GRIP genoemde informatie betreft onder meer informatie omtrent de mogelijke voorbereiding van klager van een ontvluchting vanuit de inrichting. Klager zoude ontvluchting samen met een andere gedetineerde organiseren en bij de ontvluchting zou sprake zijn van geweld tegen personeel van de inrichting, mogelijk in de vorm van een gijzeling. De informatie is afkomstig van meerderebronnen, die de informatie onafhankelijk van elkaar hebben verstrekt en die omwille van hun veiligheid anoniem dienen te blijven. De informatie wordt als actueel en concreet beoordeeld. Voorts is sprake van een in de cel van klageraangetroffen handgeschreven papiertje met daarop een opsomming van stoffen waarvan een zeer explosief mengsel kan worden gemaakt. Bij het meldpunt GRIP is bekend dat klager en een medegedetineerde andere gedetineerden hebbengevraagd om bezoekers van hen te ontvangen. Volgens het GRIP zijn de Engelse autoriteiten nog steeds voornemens om aan Nederland de uitlevering te verzoeken van klager, zodra de einddatum van zijn Nederlandse detentie is bereikt.Klager wordt verdacht van een in 2000 in Engeland gepleegde moord. Uit andere informatie van een bron die anoniem dient te blijven, komt naar voren dat klager zijn uitlevering naar Engeland wil voorkomen, zelfs door een nieuwestrafvervolging in Nederland te realiseren.
Gelet op het bovenstaande en de overige omtrent klager bekende informatie, namelijk zijn ontvluchting in 1990 tijdens een detentie in Engeland en zijn gedrag gedurende het afgelopen half jaar in de EBI, in het bijzonder zijngebleken belangstelling voor het personeel en de veiligheidsaspecten binnen de EBI, kon in redelijkheid worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico vormt. Gelet op het door klager gepleegde delict en deterzake daarvan opgelegde langdurige gevangenisstraf, vormt klager bij een eventuele ontvluchting tevens een onaanvaardbaar risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. De beroepscommissie concludeert datklager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. De beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komendebelangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4.6. Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd, zal de beroepscommissie met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 68, derde lid onder b, Pbw bepalen dat haar uitspraak wat dit betreftin de plaats treedt van de bestreden beslissing. Dit betekent dat de beslissing tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI op 18 juni 2003 genomen had moeten worden.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op formele grond gegrond en voor het overige ongegrond. Zij vernietigt in zoverre de bestreden beslissing en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en dat op 18juni 2003 klagers verblijf in de EBI is verlengd.
Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 23 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven