Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2585/GB, 05 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2585/GB

 

Betreft:            [klager]            datum: 5 juli 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 juli 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op 20 april 2018 zijn gehoord mr. J. Schepers, een kantoorgenoot van klagers raadsman, en de selectiefunctionaris […]. Hoewel klager op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet verschenen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2.         De feiten

2.1.      Klager is sedert 22 juni 2013 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Dordrecht. Op 29 juni 2017 is hij geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Vught, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

2.2.      Bij uitspraak van de beroepscommissie van 11 juni 2018, met nummer 17/4184/GA, is beslist op het beroep, gericht tegen de uitspraak van 29 november 2017 van de beklagcommissie bij de p.i. Dordrecht betreffende (a) het niet bieden van passende arbeid aan klager en (b) het adviseren van de selectiefunctionaris de plaatsing van klager in de z.b.b.i. te heroverwegen. Het beroep is ten aanzien van onderdeel a. ongegrond verklaard. Ten aanzien van onderdeel b.is de uitspraak van de beklagcommissie vernietigd en is klager alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

2.3.      Bij uitspraak van de beroepscommissie van  11 juni 2018, met nummer 17/4026/GA, is het beroep gericht tegen de uitspraak van de beklagcommissie van 29 november 2017, betreffende een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel met verwijdering van televisie wegens onttrekking aan detentie, ongegrond verklaard.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep mondeling als volgt toegelicht.

Er is sprake geweest van een eenmalige onttrekking door klager; fout doch invoelbaar. De reden hiervoor is bekend. Hij heeft immers letsel opgelopen door foutief medisch handelen door inrichtingspersoneel. De inrichting is hem niet ter wille geweest ten aanzien van dat letsel. Klager is beperkt in zijn arbeidsgeschiktheid, waarmee rekening gehouden diende te worden. Het was geen onwil van klager, maar onmacht in verband met de beperking aan zijn hand. Hij heeft bovendien altijd bestreden dat hij bij zijn onttrekking is geholpen door medegedetineerden.

Klager heeft zich weliswaar aan zijn detentie onttrokken, maar is dezelfde dag teruggekeerd naar de inrichting. Het incident vormt – gelet op omstandigheden van het geval - onvoldoende grondslag voor beëindiging van zijn verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting, te meer nu klager voor dit incident reeds disciplinair gestraft is en in verband hiermee zijn verlofaanvraag is afgewezen. 

Uit het schriftelijke standpunt blijkt verder het volgende.

Bij het bestreden besluit had meegewogen moeten worden dat eerdere verloven goed zijn verlopen. Van structureel ongewenst gedrag is geen sprake. Bovendien was er een alternatief dat onder de gegeven omstandigheden een meer passende reactie had opgeleverd, te weten intensievere controles en aanpassing van zijn programma. Tevens had rekening gehouden moeten worden met klagers naderende einddatum. 

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing bij schrijven van 16 april 2018 als volgt toegelicht.

Telefonisch en bij schrijven van 27 juni 2017 heeft het management van het bedrijf waar klager werkzaam was, kenbaar gemaakt de samenwerking met klager te willen beëindigen vanwege het gebrek inzet. Een aantal keren is geconstateerd dat hij zich heeft willen onttrekken aan het werkproces door passief op een stoel te zitten. Op 26 juni 2017 heeft hij zonder toestemming de locatie verlaten. Op 27 juni 2017 heeft klager zich onttrokken aan detentie, na hiervoor te zijn geholpen door medegedetineerden. Vervolgens heeft hij zijn enkelband verwijderd.

Het vorenstaande schetst een ander beeld van de voorgeschiedenis dan klager in bezwaar en beroep doet voorkomen. Niet is gebleken dat betrokkene een hoog oplopend meningsverschil met een personeelslid had. Klager bleek niet geschikt te zijn voor plaatsing in de z.b.b.i. vanwege zijn inzet op de werkplek. Bovendien heeft hij niet onderbouwd langdurig arbeidsongeschikt te zijn. Uit het verslag van 27 juni 2017 blijkt het tegendeel. Rekening houdend met klagers beperkingen is gekozen voor het betreffende bedrijf. De door klager aangevoerde omstandigheden vormen geen rechtvaardiging voor het onttrekken aan detentie en het verwijderen van zijn enkelband. Het bestreden besluit kan dan ook niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

Ter zitting van 20 april 2018 heeft de selectiefunctionaris haar standpunt aan de hand van een pleitnotitie mondeling toegelicht. De pleitnotitie wordt als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.

 

4.         De beoordeling

4.1.      In dossier bevinden zich twee schriftelijke verslagen. Uit het verslag van 27 juni 2017 blijkt dat de inrichting is gebeld door het bedrijf waar klager werkzaam was, met de mededeling dat klager niet meer welkom was vanwege het onrechtmatig verlaten van zijn werkplaats om boodschappen te doen en het onvoldoende tonen van inzet. Klager toonde voorts een passieve werkhouding en sliep geregeld tijdens werktijd. Hij is meerdere malen aangesproken op zijn gedrag. Door de medische dienst is geoordeeld dat het bedrijf – rekening houdend met klagers beperkingen - een geschikte werkplek betrof, nu klager ingezet zou worden voor lichte schoonmaakwerkzaamheden. Bij een andere werkgever is klager na een uur gestopt, omdat hij dit naar eigen zeggen niet kon volhouden met zijn hand.

Het schriftelijk verslag van 28 juni 2017 beschrijft de situatie rondom de inname van de celsleutels op 27 juni 2017. De pasinname verliep chaotisch, mede doordat gedetineerden onnozele vragen bleven stellen. Toen de personeelsleden na de pasinname terug op de afdeling kwamen, werden zij gebeld door de Dienst Vervoer en Ondersteuning met de mededeling dat de enkelband van klager een storing gaf. Hierop is men op zoek gegaan naar klager, die op dat moment wegens een terugplaatsing op cel diende te blijven. Men constateerde dat klager niet op de afdeling aanwezig was. Vervolgens is telefonisch contact gezocht met klager, maar kreeg het personeel zijn voicemail te horen. Niet lang daarna belde klager dat hij besloten had terug te komen. Na terugkomst is klager gehoord en gaf hij aan dat hij tijd voor zichzelf nodig had. Bij de onttrekking zou hij zijn geholpen door medegedetineerden. Zijn enkelband heeft hij verwijderd en weggegooid.

4.2.      De beroepscommissie oordeelt dat de selectiefunctionaris de over klagers gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als een contra-indicatie voor langer verblijf in een z.b.b.i. De beroepscommissie overweegt dat het feit dat klager zich heeft onttrokken aan detentie, waarbij hij zijn enkelband heeft verwijderd, mede gelet op de in het geding zijnde slachtofferbelangen, op zichzelf voldoende grond vormt voor beëindiging van zijn verblijf in de z.b.b.i. De omstandigheden die door klager zijn aangevoerd met betrekking tot zijn arbeids(on)geschiktheid en de gepastheid van zijn werkplek, maken dit oordeel niet anders.

4.3.      Voor zover door klagers raadsman is aangevoerd dat onvoldoende grondslag bestond voor het bestreden besluit nu klager reeds disciplinair bestraft is voor de onttrekking, overweegt de beroepscommissie dat de disciplinaire straf los staat van de beslissing van de selectiefunctionaris tot terugplaatsing naar gesloten setting in het kader van de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde gevangenisstraf.

4.4.      De beroepscommissie zal het beroep – gelet op het voorgaande - dan ook ongegrond verklaren.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 5 juli 2018.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven