Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-345, 8 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-345

betreft: [klager]            datum: 8 augustus 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P. Scholtes, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 april 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming

(de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De rechtbank Den Haag heeft bij beslissing van 16 februari 2017 klagers verzoek een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van een aan hem uitgevaardigd inreisverbod toegewezen. Ook heeft de rechtbank beslist dat klager de beslissing op het bezwaarschrift in Nederland mag afwachten. Hieruit volgt, mede in het licht van artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000, dat aan het inreisverbod schorsende werking is verleend. Nu sprake is van schorsende werking en niet vaststaat dat klager na de detentie zal worden uitgezet, is sprake van de uitzonderingscategorie zoals bedoeld in artikel 4, onder l, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Op korte termijn is geen beslissing te verwachten, omdat nog een medisch advies dient te worden uitgebracht. Naar aanleiding van RSJ 20 juli 2017, 17/1002/GB en vanwege het feit dat klager rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is klager vanuit de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel naar een reguliere inrichting overgeplaatst. Ten onrechte stelt de Minister zich op het standpunt dat klager in een procedure ter zake van een inreisverbod geen recht heeft op algemeen verlof of op voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.), omdat het algemeen verlof op resocialisatie is gericht. Klager heeft reeds een verlof genoten dat goed is verlopen. Van andere bezwaren tegen het verlenen van verlof is niet gebleken. Op grond van artikel 2, zesde lid en onder a, artikel 6 en artikel 15 van de Verlofregeling TBS wordt een machtiging tot verlof niet verleend of ingetrokken ten behoeve van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Het is onbegrijpelijk dat gedetineerden die in een regulier regime verblijven, zich in vergelijking met tbs-gestelden in een ongunstige positie bevinden. Klager verzoekt in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

De rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 16 februari 2017 het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat de Minister van Justitie en Veiligheid de uitzetting van verzoeker achterwege laat en het inreisverbod tot vier weken na de datum van bekendmaking van de beslissing op bezwaar is geschorst. Op grond van artikel 8, onder f en h, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft klager rechtmatig verblijf in Nederland. Nu klager is verwikkeld in een procedure voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, heeft hij geen recht op algemeen verlof, noch op v.i. Het algemeen verlof is gericht op resocialisatie.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg hebben, ondanks klagers positieve gedrag in de inrichting, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu ten aanzien van klager een procedure tot ongewenstverklaring loopt.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Namens en door klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 702 dagen met aftrek, wegens moord. Aansluitend dient hij één dag principale hechtenis te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 2 november 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen. Als reden voor afwijzing is vermeld de omstandigheid dat het ingestelde bezwaar tegen het inreisverbod en het verzoek daartoe een voorlopige voorziening te treffen geen schorsende werking heeft.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Ingevolge artikel 4, onder l, van de Regeling wordt het verlof geweigerd in geval van een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

Namens klager is het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 februari 2017 overgelegd. Hieruit volgt dat klager tegen het besluit van 19 december 2016, waarin klagers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is afgewezen, bezwaar heeft gemaakt en dat tevens de voorzieningenrechter is verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Ook ten aanzien van een aan klager uitgevaardigd inreisverbod van drie jaren heeft klager hangende bezwaar de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Uit het advies van de vrijhedencommissie van 6 april 2018 en de inlichtingen van de selectiefunctionaris volgt dat klager rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder f en h, van de Vreemdelingenwet 2000. Dat betekent dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft, in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift. Verder dient op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van klager achterwege te blijven, totdat op de aanvraag en het bezwaarschrift is beslist. Klager mag voornoemde procedures derhalve in Nederland afwachten.

Blijkens voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter van 16 februari 2017 is klagers verzoek een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en het inreisverbod van drie jaren toegewezen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken toegewezen in die zin dat klagers uitzetting achterwege dient te worden gelaten, totdat op het bezwaar is beslist, en dat het inreisverbod wordt geschorst tot vier weken na de datum van bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.

Nu aan het aan klager uitgevaardigde inreisverbod schorsende werking is verleend, kan de beslissing van de Minister om klagers verlofaanvraag op grond van artikel 4, onder l, van de Regeling af te wijzen, niet als redelijk of billijk worden aangemerkt. De stelling van de Minister dat klager, in afwachting van de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, geen recht op algemeen verlof of v.i. heeft, kan niet worden gevolgd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 8 augustus 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven