Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0490/GA en 18/0491/GA, 12 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          18/490/GA en 18/491/GA

betreft: [klager]            datum: 12 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.W. Daamen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen uitspraken van 22 januari 2018 van de beklagcommissie bij penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn  gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 juni 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.M.W. Daamen, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Klager beklaagt zich over de beslissing dat zijn telefonische contacten vooraf gescreend worden (VU-2017-001963), over de oplegging van een ordemaatregel op 8 november 2017 (VU-2017-001999), over het cameratoezicht ingaande op 8 november 2017 (VU-2017-002000) en over de oplegging van de ordemaatregel afzondering op eigen cel met cameratoezicht ingaande op 15 november 2017 (VU-2017-002108).

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

VU-02017-001963

Het inperken van klagers mogelijkheden om contact met de buitenwereld te hebben is disproportioneel. Klager is zich bewust van het feit dat hij de regels overtrad en dat hij zich daarmee onbetrouwbaar heeft getoond in het contact met de buitenwereld. Klager is zich er dan ook van bewust dat zijn handelen consequenties, zoals toezicht, tot gevolg heeft. Klager kan zich echter niet verenigen met de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven. Met andere, minder ingrijpende middelen kan hetzelfde doel bereikt worden. Zoals bijvoorbeeld een white list. De andere mogelijkheden zijn onvoldoende onderzocht. Verder was het niet nodig om bij andere gedetineerden te gaan zoeken en de telefooncel te blokkeren. Daardoor ontstond de heisa. Daar kan klager niets aan doen. Niet is gebleken dat klager achter het facebookbericht zat. Het bericht werd gestuurd door iemand met een naam die lijkt op die van klager, maar dat was hij niet.

VU-2017-001999, VU-2017-002000

Klager is van mening dat de vrees dat hij zichzelf iets aan zou doen niet reëel en dus ongegrond was. Klager ontkent dat hij ten tijde van de oplegging van een ordemaatregel en de periode daaropvolgend suïcidaal was. Klager had negatieve reacties op het artikel in de Volkskrant namelijk ingecalculeerd en schrok dan ook niet van de ophef. Verder kwam het nieuws van zijn ex op een ongelukkig moment, maar het kwam niet onverwacht. Het blijft tot op heden onduidelijk wat het advies van de gedragsdeskundige precies inhoudt en waarop dit advies is gebaseerd. Uit niets blijkt van omstandigheden die het opleggen van de maatregel noodzakelijk maakten. Ook de directeur gaf geen concrete aanwijzingen aan. Niet beoordeeld kan worden of het opleggen van het cameratoezicht noodzakelijk was ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van klager.

VU-2017-002108

Het cameratoezicht is waarschijnlijk opgelegd vanwege de mogelijkheid dat klager zichzelf iets aan zou doen met inachtneming van artikel 34a van de Pbw. In de memorie van Toelichting bij dat wetsartikel wordt aangegeven dat bij het opleggen van een dergelijke ordemaatregel een belangenafweging plaats dient te vinden. De rechtspositie van klager (met name het recht op privacy) dient te worden afgewogen tegen het belang van de voorkoming van de mogelijke schade aan de gezondheid. Er moet dan sprake zijn van verschillende objectiveerbare omstandigheden. De directeur vermoedt enkel suïcidaliteit vanwege bepaalde gebeurtenissen, maar het ontbreekt aan concrete aanwijzingen. Klager ontkent dat hij in de war is geraakt en dat hij speelde met de gedachte zichzelf van het leven te beroven. Dit werd onderschreven door de behandelcoördinator en de psychiater die beiden van oordeel waren dat klager stabiel gedrag vertoonde. Zij adviseerden dan ook niet om klager middels cameratoezicht te observeren. De zienswijze van de directeur dat niet dient te worden gekeken naar de gesteldheid van klager op het betreffende moment, maar dat mogelijke scenario’s de doorslag dienen te geven is niet in lijn met de bedoeling van de wetgever. Voor de wetgever is het relevant of er verschillende objectiveerbare omstandigheden zijn die aangemerkt kunnen worden als risicomomenten voor suïcide. De geraadpleegde deskundigen kunnen hierover uitspraken doen. Deskundigenadviezen in kwesties als onderhavige zijn van groot belang (RSJ 19 maart 2012, 11/4423/GA). Gedragsdeskundigen dienen bij een verlenging wederom betrokken te worden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

            VU-2017-001963:

Klager had in de voorgaande periode onder andere ongeoorloofd contact met vertegenwoordigers van de media. Artikel 40 van de Pbw bepaalt dat een directeur daarvoor toestemming dient te geven. Klager gaf al eerder aan dat hij de wens had om zijn spijt te betuigen. Hij wilde namelijk al eerder contact met de media en probeerde dat tot stand te brengen door het sturen van een misleidende brief . Daarop werd een toezichtsmaatregel opgelegd. Klager ging daartegen in beklag, maar werd in het ongelijk gesteld. Desondanks heeft klager zijn pogingen voortgezet om met de media in contact te komen. Daarvoor vroeg hij geen toestemming. Uiteindelijk is een artikel in een landelijk dagblad geplaatst. Daardoor ontstond veel onrust, werd de openbare orde verstoord en werd de bescherming van slachtoffers en hun relaties verstoord. Klager blijkt volkomen onbetrouwbaar. Geprobeerd werd om klager zijn eigen verantwoordelijkheid te laten nemen op dit punt door hem minimaal te beperken, maar hij heeft dat vertrouwen ernstig geschaad. Met de maatregel wil de directeur de slachtoffers maximaal beschermen. Het toezicht is mogelijk op grond van artikel 39 van de Pbw.

            VU-2017-001999 en VU-2017-2000 en VU-2017-002108:

In korte tijd kwamen verschillende gebeurtenissen voor die aanleiding waren voor de ordemaatregel met cameratoezicht en verlenging daarvan. In de publicatie van het landelijk dagblad wordt zeer negatief over klager gesproken, waardoor de kans groot was dat klager emotioneel ontregeld zou raken. Kort daarna werd de vraag voorgelegd of, dan wel leek het er op dat klager via facebook de kans zag contact te zoeken met een ouder van een slachtoffer. Klager ontkende dat hij gebruik maakte van facebook. Als reactie en om er zeker van te zijn dat klager geen smartphone in zijn bezit had, werden spitacties verricht bij klager en medegedetineerden op zijn afdeling. De medegedetineerden waren hierdoor zeer negatief over klager. Dit was aanleiding om klagers gesteldheid nauwlettend in de gaten te houden. Bovendien besloot de ex-partner van klager op 7 november 2017 dat hij al het contact met klager wilde verbreken. De ordemaatregel van 8 november 2017 werd opgelegd op grond van artikel 23 en 24 van de Pbw in het kader van de handhaving van de orde en veiligheid, nu klager dat door ongeoorloofd contact verstoorde en om uit te sluiten dat klager een smartphone had. Daarnaast diende klager beschermd te worden tegen represailles van medegedetineerden. Afzondering op eigen cel was geen mogelijkheid, omdat verbaal contact tussen de gedetineerden dan mogelijk is. Bedreigingen gericht aan klager konden dan ook niet uitgesloten worden. Het bij de ordemaatregel opgelegde cameratoezicht was noodzakelijk nu de vele gebeurtenissen tot gevolg konden hebben dat klager emotioneel fors aangedaan was geraakt. Daarbij adviseerde een gedragskundige in overleg met een psychiater tot afzondering met cameratoezicht. Klager deed in het verleden wel eens suïcidale suggesties. De duur van zeven dagen was gelet op de ernst van de situatie niet disproportioneel. Besloten werd om een verlenging van de ordemaatregel op te leggen op basis van artikel 34a van de Pbw, vanwege een mogelijke entrapment. De psycholoog adviseerde niet om klager onder observatie te plaatsen. De directeur vertrouwde het echter niet en wilde er alles aan doen om te zorgen dat klager zijn straf uitzit, zoals de slachtoffers en diens ouders wensen. Klager zat op dat moment in een individueel regime.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie merkt ten aanzien van de feiten het volgende op. Klager wilde al langere tijd zijn spijt betuigen richting zijn slachtoffers en kennelijk ging daartoe zijn voorkeur uit naar de media. De directeur liet dat eerder niet toe. Desondanks bleef klager contact zoeken met de media. Klager had (ongeoorloofd) telefonisch contact met journalisten van een landelijk dagblad en het lukte hem om hen als bezoek te ontvangen. Zodoende werd een artikel in de Volkskrant geplaatst. Dit zorgde voor veel onrust bij de slachtoffers en hun ouders. Door de media aandacht ontstond ook maatschappelijke onrust. In daaropvolgende reacties en publicaties werd zeer negatief over klager gesproken. Naar aanleiding van dat artikel en de commotie die dat teweeg bracht kreeg klager diverse beperkende maatregelen opgelegd. De directeur perkte het contact van klager met de buitenwereld in door middel van toezicht op de post, het bezoek en de telefonie. Die maatregelen hadden ook gevolgen voor de gedetineerden op zijn afdeling. De telefooncel op de afdeling werd namelijk afgesloten. Verder kreeg klager een disciplinaire straf opgelegd. Die straf is geen onderdeel van dit beroep. Later kwam er een melding dat klager via facebook een ouder van een slachtoffer zou hebben benaderd. Naar aanleiding daarvan vonden er diverse controles plaats in klagers cel en in de cellen van medegedetineerden. Medegedetineerden lieten zich vervolgens negatief uit over klager. Op 7 november 2017 deelde de ex-partner van klager aan klager mede dat hij het contact definitief zou verbreken. De directeur maakte zich gelet op alle heisa, zoals hiervoor omschreven, zorgen om de geestelijke gesteldheid van klager en legde daarom een ordemaatregel op met cameratoezicht op basis van artikel 24a van de Pbw voor de duur van een week. Na afloop van die week kreeg klager wederom een ordemaatregel opgelegd voor de duur van twee weken, maar dan op grond van artikel 34a van de Pbw.

VU-2017-001963

Op grond van artikel 40 van de Pbw kan de directeur toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met bepaalde belangen. Indien een gedetineerde contact wil hebben met media, dient hij daartoe een verzoek in te dienen bij de directeur.

Op grond van artikel 39, vierde lid, van de Pbw kan de directeur bepaald telefonisch contact weigeren of beëindigen indien dat noodzakelijk is in het belang van hetgeen wordt genoemd in artikel 36, vierde lid, van de Pbw, namelijk:

            a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

            b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;

            c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;

            d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.

Dit kan maximaal voor de duur van 12 maanden opgelegd worden. In artikel 6 van de Regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen is bepaald in welke gevallen dat voor maximaal die duur kan. Een geval waarbij dat kan is de kennelijke noodzaak van maatregelen ter bescherming van de slachtoffers. De maatregel in casu werd opgelegd voor de duur van ongeveer vier maanden en ter bescherming van de slachtoffers.

Vaststaat dat klager (m.b.t. het gewraakte artikel) geen verzoek heeft ingediend voor contact met de media. Hij kon weten dat daarvoor geen toestemming was. Klager heeft door zijn gedrag laten zien dat hij koste wat kost contact wil zoeken met de media, naar zijn zeggen teneinde zijn excuses te kunnen maken richting de slachtoffers en diens ouders. Hij heeft daarmee onbetrouwbaar gehandeld. Het was dan ook niet uit te sluiten dat klager zou blijven proberen om die excuses te verspreiden en dus (ongeoorloofd) contact zou blijven zoeken. Het toezicht op de telefonische contacten kon naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook zonder meer toegepast worden. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur de betreffende maatregel in alle redelijkheid op kon leggen. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

            VU-2017-001999 en VU-2017-002000 en VU-2017-002108

Het plaatsen van een gedetineerde onder cameratoezicht vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gedetineerde, die wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM dat onder meer voorziet in het recht op respect voor privé- en familieleven.

Op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM is een dergelijke inbreuk uitsluitend toegestaan als deze bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

In de Pbw is in artikel 24a en artikel 34a geregeld dat een gedetineerde onder cameratoezicht geplaatst kan worden. Deze moet daarover eerst gehoord worden, aldus artikel 57 van de Pbw.

Aan klager werd in eerste instantie een ordemaatregel opgelegd met cameraobservatie op basis van artikel 24a van de Pbw. Artikel 24a van de Pbw bepaalt dat een gedetineerde die in een afzonderingscel geplaatst is, onder cameratoezicht geplaatst kan worden na raadpleging van een gedragsdeskundige of een psychiater.

De beroepscommissie stelt vast dat de directeur een gedragsdeskundige en een psychiater heeft geraadpleegd, die adviseerden het cameratoezicht op te leggen. Op grond van artikel 23 en artikel 24 van de Pbw kan een ordemaatregel opgelegd worden voor de duur van twee weken. Deze (eerste) ordemaatregel werd opgelegd voor de duur van een week. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat aan klager de betreffende ordemaatregel opgelegd kon worden. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Na een week werd het cameratoezicht verlengd. Dit cameratoezicht werd opgelegd op grond van artikel 34a Pbw. Artikel 34a Pbw kan niet in het kader van een ordemaatregel opgelegd worden. Op grond van artikel 34a, eerste lid onder c, van de Pbw kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in een individueel regime als bedoeld in artikel 22 of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder e, van de Pbw is geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is of als bij schade aan de gezondheid van de gedetineerde grote maatschappelijke onrust zou kunnen ontstaan. Op grond van artikel 34a, derde lid, van de Pbw duurt de cameraobservatie ten hoogste twee weken. De directeur kan de cameraobservatie telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak daartoe nog steeds bestaat. De beslissing tot verlenging wordt genomen na overleg met de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger, of, in het geval, bedoeld in het voormelde eerste lid onder c, na overleg met een aan de inrichting verbonden gedragsdeskundige.

De beroepscommissie is van oordeel dat bij een verlenging van cameratoezicht (ongeacht of deze plaatsvindt op basis van 24a of 34a Pbw) onderbouwd moet worden dat er enig gevaar is voor de gezondheid van klager. Het opleggen van cameratoezicht enkel ter voorkoming van maatschappelijke onrust is onvoldoende. De gedragsdeskundige gaf ten tijde van het opleggen van het cameratoezicht aan dat er geen sprake (meer) was van suïcidaliteit. Er is ook geen ander rapport of advies overgelegd dat aangeeft dat er sprake was van een redelijke vrees voor de gezondheid van klager. Hoewel de beroepscommissie de beweegredenen van de directeur begrijpt, gelet op de hectische omstandigheden als reactie op de ongeoorloofde contacten, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur onvoldoende onderbouwd is ten aanzien van de (tweede) oplegging van het cameratoezicht ex 34a van de Pbw. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om een tegemoetkoming toe te kennen.

4.  De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake VU-2017-001963, VU-2017-001999 en VU-2017-002000 ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake VU-2017-002108 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit J.W. Wabeke, voorzitter, mr. R.S.T. Rossem Broos en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 12 juli 2018

      

        

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven