Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4086/TA, 19 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           17/4086/TA

betreft: [klager]             datum: 19 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. K. Bruns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 december 2017 van de beklagcommissie bij Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de raadsvrouw mr. K. Bruns.

Klager is op verzoek op 17 april 2018 rogatoir gehoord in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen. Eveneens gehoord zijn toen mrs. […] en […], juristen van FPC Dr. S. van Mesdag.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissingen tot voortzetting van a-dwangbehandeling d.d. 7 juni 2017 en 4 september 2017, voor telkens een periode van ten hoogste drie maanden (Me 2017-167 en Me 2017-351).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is het er niet mee eens dat hij een a-dwangbehandeling moet blijven ondergaan. Hij heeft veel last van bijwerkingen, in het bijzonder van slecht slapen. De bijwerkingen nemen niet af naarmate klager een lagere dosering krijgt. Klager voelt zich overdag vermoeid. Sinds kort gaat klager met onbegeleid verlof. Klager werkt in de inrichting als bode en hij werkt op de boerderij. Hij ervaart geen voordelen van de medicatie. Klager heeft geen puf om te sporten en hij heeft concentratieproblemen, bijvoorbeeld bij het lezen van stukken. Een boek lezen lukt hem niet. Klagers PTSS-klachten zijn minder geworden, maar hij kan niet zeggen dat dat door de medicatie komt.

De raadsvrouw heeft ter zitting naar voren gebracht te persisteren bij hetgeen in het beroepschrift staat vermeld. Dwangbehandeling betreft een ultimum remedium en de beslissing om klager daaraan te onderwerpen is te lichtvaardig en derhalve ten onrechte genomen. Bij verlenging van de a-dwangbehandeling moet de motivering steeds sterker en specifieker zijn. Het betreft inmiddels de zesde en zevende verlenging van de dwangbehandeling, de a-dwangbehandeling is aangevangen op 18 september 2015. Uitdrukkelijk moet worden onderbouwd waarom alsnog het beoogde effect van de behandeling wordt verwacht, terwijl dat effect tot op dat moment onvoldoende is bereikt. De beslissing tot voortzetting bevat slechts summiere veranderingen aan de motivering en inhoudelijk voegen deze wijzigingen nauwelijks iets toe. Voorts mag van de inrichting worden verwacht dat bij het ervaren van ernstige bijwerkingen door klager en langdurig verzet stappen worden ondernomen bij het zoeken naar een alternatief. Klager geeft al langere tijd aan dat hij wenst te starten met een antidepressivum als de toediening van antipsychotica wordt gestaakt. In de beslissing tot verlenging staat vermeld dat deze optie onverantwoord is, maar dit wordt niet nader onderbouwd.

De a-dwangbehandeling mag niet langer duren dan noodzakelijk en uit de verlengingsbeslissing blijkt die noodzakelijkheid onvoldoende. De geringe winst die klager boekt staat niet in verhouding tot de ernstige bijwerkingen. Uit de verlengingsbeslissing blijkt bovendien onvoldoende welk effect verwacht wordt wanneer de dwangbehandeling wordt voortgezet. Er worden geen concrete en relevante feiten genoemd die het gestelde gevaar van maatschappelijke teloorgang concretiseren. Er is onvoldoende aanleiding om de a-dwangbehandeling voort te zetten op die grond. Er is sprake van een behandelimpasse. Klager heeft meermalen aangegeven dat hij liever levenslang in de inrichting verblijft, dan dat hij medicatie vrijwillig inneemt. De a-dwangbehandeling schiet zijn doel voorbij. Het doel en het beoogd effect van de dwangbehandeling, namelijk voorkomen dat klager langdurig op een speciale zorgafdeling of in de inrichting moet verblijven, kan niet gehaald worden. Aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid is niet voldaan. Het dwangkader kan niet oneindig voortduren. Door de dwangmedicatie niettemin voort te zetten, is sprake van een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Tevens is de bestreden beslissing in strijd met artikel 4, tweede lid, artikel 7 en artikel 10 van het IVBPR.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Bij klager is sprake van beperkingen in cognitieve flexibiliteit, een complexe posttraumatische stressstoornis, een depressieve stoornis, een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, borderline, paranoïde en schizotypische trekken. Door het uit klagers stoornis voorvloeiende gedrag en zijn opstelling, waarin psychotische symptomen werden gezien, was het niet mogelijk klager te behandelen, waardoor elk perspectief op verlof en resocialisatie kwam te ontbreken, met als gevolg een langdurig verblijf in een tbs-inrichting en mogelijk een longstay-indicatie. Vanuit klagers somberheid en het ontbreken van toekomstperspectief was er gevaar voor suïcide. Dit gevaar kon volgens de psychiaters alleen worden afgewend door middel van behandeling met antipsychotica, maar verzoeker weigerde deze medicatie vrijwillig in te nemen. Op 28 september 2015 is gestart met een a-dwangbehandeling. Sindsdien is verbetering van klagers toestandsbeeld waargenomen. Klager is milder in contact, zijn impulsiviteit is afgenomen en hij zegt geen last meer te hebben van trauma-gerelateerde klachten. Zijn waansysteem is onverminderd aanwezig, maar staat minder op de voorgrond bij gesprekken. De bijwerkingen die klager ervaart van de medicatie hebben de aandacht van de psychiater en de medische dienst. De medicatie is nodig om te voorkomen dat klager terugvalt en psychotisch wordt. Daardoor zouden de behandeling en ook de resocialisatie stagneren. In mei 2016 heeft klager een aanvang gemaakt met begeleid verlof. Er is inmiddels onbegeleid verlof aangevraagd en verkregen. Om dat te bewerkstelligen was medicatiegebruik een voorwaarde. Inmiddels is er zicht op dat klager naar de uitstroomafdeling kan gaan, vervolgens naar een FPA en dan vermoedelijk richting begeleid wonen. In die zin verloopt een en ander goed.

De dosering van de medicatie is in 2016 en 2017 verlaagd. Voor vrijwillige inname is nog steeds onvoldoende basis. Klager heeft de medicatie sinds juni 2017 in eigen beheer. Dat gaat goed, maar klager geeft bij gelegenheid aan te zullen stoppen met inname, zodra daar mogelijkheid voor is. Klager wil alleen antidepressiva gebruiken, als gestopt wordt met de antipsychotica. Staking van de anti-psychotische medicatie is echter niet aan de orde, omdat hierdoor het gevaar voor maatschappelijke teloorgang zal ontstaan, het risico op suïcide zal toenemen en het toekomstperspectief zal verdwijnen. Het wordt van groot belang geacht de verbetering in het functioneren van klager door te zetten en daarmee is het noodzakelijk geacht op 7 juni 2017 en op 4 september 2017 de a-dwangbehandeling voort te zetten.

De inrichting acht de kans klein dat klager zijn medicatie vrijwillig zal gaan innemen, maar niet onmogelijk. Zolang klager de medicatie echter niet vrijwillig inneemt, blijft een a-dwangbehandeling noodzakelijk.

Het hoofd van de inrichting heeft op goede gronden en met inachtneming van de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid de beslissingen genomen de dwangbehandeling te verlengen. 

2.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwang-behandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreiging) van onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan de a-dwangbehandeling worden voortgezet indien dit noodzakelijk is.

In artikel 16c van de Bvt en hoofdstuk 10 (onvrijwillige geneeskundige behandeling) van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) zijn de procedurele vereisten neergelegd waaraan de beslissingen tot het opleggen van een a-dwang-behandeling en de voortzetting van die behandeling moeten voldoen.

Uit de stukken, de behandeling ter zitting en het rogatoire verhoor van 17 april 2018 volgt dat bij klager sprake is van beperkingen in cognitieve flexibiliteit, een complexe posttraumatische stressstoornis, een depressieve stoornis, een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, borderline, paranoïde en schizotypische trekken. Aannemelijk is dat het door het uit klagers stoornissen voorvloeiende gedrag niet mogelijk was hem te behandelen, dat elk perspectief op verlof en resocialisatie ontbrak en dat zonder medisch ingrijpen een langdurig verblijf in een tbs-inrichting, mogelijk in een longstay-voorziening, voorzien werd. Vanuit klagers somberheid en het ontbreken van toekomstperspectief was er bovendien gevaar voor suïcide. Voorts kan worden vastgesteld dat sinds de toediening van de dwangmedicatie duidelijk verbeteringen in klagers toestandsbeeld zijn opgetreden, waardoor klager inmiddels zijn medicatie in eigen beheer heeft en in de fase van onbegeleid verlof verkeert. Tegelijkertijd bestaat bij klager nog steeds geen enkele motivatie vrijwillig anti-psychotische medicatie in te nemen en is aannemelijk dat bij het staken van de dwangmedicatie een aanmerkelijke kans bestaat op maatschappelijke teloorgang, het gevaar voor suïcide zal toenemen en het toekomstperspectief zal verdwijnen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, aannemelijk geworden dat de noodzaak tot voortzetting van de a-dwangbehandeling nog steeds aanwezig is en dat, nu klager tot op heden blijft weigeren vrijwillig antipsychotica in te nemen, terwijl het gevaar dat voortvloeit uit zijn stoornissen enkel kan worden weggenomen door middel van de inname van antipsychotica, de bestreden beslissingen voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en de, bij verlengingsbeslissingen als de onderhavige te stellen, zwaardere motiveringseisen als vermeld in RSJ 29 juli 2014, 14/2606/STA. De voortzetting van klagers a-dwangbehandeling kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden gezien als een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM noch zijn de bestreden beslissingen in strijd met de artikelen 4, 7 of 10 IVBPR. Voorts is aan de procedurele vereisten als vermeld in artikel 16c van de Bvt en hoofdstuk 10 Rvt voldaan.

Gelet op het hiervoor overwogene zijn de bestreden beslissingen naar het oordeel van de beroepscommissie niet in strijd met de wet en kunnen deze beslissingen tot voortzetting van klagers a-dwangbehandeling bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

3.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van

mr. M. Simpelaar, secretaris, op 19 juli 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven