Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3985/GA, 18 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/3985/GA

betreft: [Klager]           datum: 18 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. van ‘t Land, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 16 november 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zuid Oost, locatie Roermond, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. R. van ‘t Land en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 18 mei 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing tot degradatie van klager naar het basisprogramma met ingang van 5 september 2017, in verband met een opgelegde disciplinaire straf (R-2017-000212).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Het voorhanden hebben van een telefoon met toebehoren, waarvoor klager ook disciplinair is gestraft, brengt geenszins mee dat hij verantwoordelijk is of kan worden gehouden voor een reeks van handelingen op basis waarvan sprake zou zijn van voortgezet crimineel handelen en dermate negatief gedrag dat het een degradatiebeslissing kan dragen. Het gaat om een incidentele gedraging waar ongefundeerd een keten van ongewenste handelingen aan wordt verbonden. Dit is onzorgvuldig en onredelijk.

Het structurele positieve gedrag van klager, dat niet ter discussie is gesteld, is niet dan wel onvoldoende meegenomen en gemotiveerd in de belangenafweging. Het negatieve gedrag dient te worden afgezet tegen het structurele gedrag van klager. Dit komt neer op een weging van enerzijds de aangetroffen goederen in combinatie met de zeer minimale rol van klager en anderzijds de positieve inzet en gedrag van klager over een lange periode. Redelijkerwijs had een doorslaggevend belang moeten zijn toegekend aan het structurele groene gedrag van klager.

Klager is gestraft voor de goederen op zijn cel; aan hem is een disciplinaire straf van 14 dagen opgelegd. Klager is door de degradatie overmatig bestraft. Daarbij was het – gelet op het goede gedrag van klager – alleszins redelijk geweest, als de directeur klager de gelegenheid zou hebben gegeven zijn inzet voor zijn re-integratie te bewijzen. Na het voorval met de celinspectie van augustus 2017 hebben zich geen incidenten voorgedaan.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Algemene overweging

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt 20 februari 2014, nr 4617), komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor zijn terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag, dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit-kan-beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie, indien de gedetineerde die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.

De directeur dient hierbij een afweging te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie.

Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast het ongewenste gedrag het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde mee te wegen. Daarin moeten alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.

Inhoudelijke overweging

Aan de beslissing tot degradatie legt de directeur de aan klager opgelegde disciplinaire straf vanwege het aantreffen van verschillende contrabande tijdens een bijzondere celcontrole ten grondslag. De beroepscommissie beschouwt het gelijktijdig aantreffen van verschillende soorten contrabande op klagers cel als één strafwaardig feit, nu de aangetroffen contrabande een zodanig sterke samenhang vertoont dat er geen verschil is in tijd, plaats, verwijt en te beschermen rechtsgoed. Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond voor degradatie zijn. Voorts bevat de degradatiebeslissing geen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging waarbij het oranje dan wel rode gedrag van klager is afgezet tegen het (veelvoorkomende) groene gedrag van klager, teneinde te voorkomen dat op een incidentele gedraging wordt beoordeeld. Een nadere afweging zoals hiervoor bedoeld wordt niet gemaakt. De beslissing tot degradatie is dan ook onvoldoende onderbouwd. Het beroep van klager zal derhalve gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal aan klager een financiële tegemoetkoming van € 30,= toekennen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 18 juni 2018.

                

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven