Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2959/JZ, 4 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/2959/JZ

betreft: [klager]            datum: 4 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 6.5.3 van de Jeugdwet in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door M. Laafou, vertrouwenspersoon, namens […], geboren […] 2001, verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 september 2017 van de klachtencommissie bij de jeugdzorginstelling Horizon, locatie Harreveld, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 maart 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is […], afdelingshoofd, gehoord.

De vertrouwenspersoon heeft schriftelijk laten weten niet naar de zitting te zullen komen, omdat klager bij de instelling is weggelopen en zij niet ter zitting namens klager de klacht kan bespreken.

Klager is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

       

1.         De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie

De klacht betreft - voor zover in beroep aan de orde - het op slot draaien van klagers kamer tijdens rustmomenten en alle andere momenten die klager in zijn kamer doorbrengt (17-03).

De klachtencommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht. Klager meent dat het op slot draaien van zijn kamerdeur het toepassen is van de afzonderingsmaatregel. Het betreft een routinemaatregel in de instelling en wordt toegepast tijdens rustmomenten, kamermomenten, een (vrijwillige) time-out en gedurende de nacht. Hoewel de beperkende maatregel afzondering is opgenomen in het hulpverleningsplan van klager, voldoet deze wijze van toepassen van de maatregel volgens klager niet aan de overige voorwaarden. Klager vindt dat hij ten onrechte wordt afgezonderd en is van mening dat het toepassen van bedoelde maatregel onder genoemde condities in strijd is met de Jeugdwet.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inhoudelijke reactie is gelijk aan het eerder ingediende schriftelijke verweer: het is beleid van de instelling om deuren tijdens rustmomenten, gedurende de nacht, een time-out of een kamerplaatsing op de eigen kamer op slot te houden. Dit gebeurt uit veiligheidsoverwegingen. De veiligheid van de jeugdige(n) kan namelijk niet worden gewaarborgd als de kamerdeuren open zijn. In de huisregels staat opgenomen dat de kamerdeur ’s nachts en tijdens rustmomenten op slot is, tenzij anders is bepaald in het perspectiefplan. De hoofdregel is dus: “op slot, tenzij”. Wat meespeelt is dat de instelling het liefst het gebruik van afzonderingsruimtes zou afschaffen. Gezien in een tijdlijn houdt het beleid in dat een jeugdige binnenkomt, dat na maximaal vier weken een trajectplan is opgesteld, na drie maanden een perspectiefplan kan worden besproken en daarna wordt geprobeerd binnen drie maanden door te stromen en kamerdeuren open te houden. Jongeren die gaan doorstromen naar open jeugdzorg of begeleid wonen kunnen individueel oefenen met openhouden van deuren. Evaluatie vindt in elk geval iedere drie maanden plaats.

Iedere dag is er tussen 18.00 uur en 19.00 uur een rustmoment, waarin jeugdigen op hun kamer een moment voor zichzelf hebben. Ook dan gaat van een groot deel van de jeugdigen de kamerdeur op slot. Dit is mede gelegen in het feit dat er weinig personeel is om toezicht te houden. Ook is er geen cameratoezicht op de gangen. Het rustuur geeft ruimte aan jeugdigen om onder begeleiding te sporten of zelfstandig eten te bereiden.

Als blijkt dat jeugdigen kunnen omgaan met vrijheden, kan de kamerdeur open blijven.

Afsluiten van de kamerdeur geldt ook voor een (vrijwillige) time-out en rustmomenten, tenzij er maar één jeugdige op kamer is. In dat laatste geval kan de kamerdeur van het slot blijven. De beslissing of de kamerdeur open kan blijven of dicht gaat, ligt bij het begeleidend personeel.

In dit geval is klager veelal naar zijn kamer verwezen in verband met zijn gedrag. Klager weigerde vaak om naar zijn kamer te gaan en gedroeg zich dreigend en respectloos. Ook stond hij, als hij naar zijn kamer werd verwezen, binnen een minuut weer op de afdeling om verhaal te halen. De kamerdeur werd daarom in voorkomende gevallen bij klager ook op slot gedaan, omdat er door zijn gedrag sprake was van een gebrek aan vertrouwen in het nakomen van regels en afspraken. Hoewel het voorstelbaar is dat klager ervaart dat de kamerdeur op slot wordt gedaan als sanctie, is dit niet het geval. Aan klager is uitgelegd dat gehandeld wordt uit het oogpunt van veiligheid. Er wordt altijd binnen dertig minuten bekeken of een jeugdige weer mee kan draaien op de afdeling. Afzondering van jeugdigen betreft totaal iets anders, dat gebeurt in een andere ruimte dan de eigen kamer en is bijna niet nodig in de instelling.

Bij klager is geprobeerd hem aan te leren op momenten van oplopende spanning goede keuzes te maken, waar bij hoorde dat hij zou oefenen op de kamer te verblijven. Bij klager is het proces binnen de instelling echter niet verder gekomen dan de beginfase, omdat hij in de weerstand bleef.  

3.         De beoordeling

3.1       De klacht van klager houdt in dat hij onnodig is afgezonderd op zijn kamer, tijdens onder meer een time-out of plaatsing op de kamer, waarbij de kamerdeur op slot ging.

De instelling bevestigt dat er een beleid is om kamerdeuren tijdens rustmomenten, een time-out of een kamerplaatsing op kamer en gedurende de nacht op slot te houden. Dit gebeurt uit veiligheidsoverwegingen. De instelling heeft echter ook verklaard dat de beslissing of de kamerdeur van een jeugdige open kan blijven of dicht gaat ligt bij het begeleidend personeel en dat klager veelal naar zijn kamer is verwezen in verband met zijn gedrag en op basis van dit gedrag ook beslist is dat de kamerdeur op slot gehouden werd. 

3.2 De klachtencommissie heeft geconcludeerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de klacht niet ziet op een gedraging waarover op grond van de Jeugdwet kan worden geklaagd, maar op algemeen beleid van de instelling. De beroepscommissie onderschrijft dit voor zover het gaat om rustmomenten die gelijkelijk gelden voor alle jeugdigen in de instelling, zonder dat daaraan een individuele beslissing van de groepsleiding wegens het gedrag van een individuele jeugdige ten grondslag ligt. Daar waar het echter gaat om een individuele begeleider die op basis van het gedrag van de jeugdige beslist of deze op de kamer moet verblijven en of de kamerdeur op slot gaat, is sprake van een beslissing door of namens de directeur en tegen die beslissing staat beklag open.

3.3 De beroepscommissie verstaat de klacht van klager zo, dat geklaagd wordt over de beslissingen van de begeleider(s) om op diverse momenten - tijdens rustmomenten, time-outs of kamerplaatsing - op grond van het gedrag van de jeugdige diens kamerdeur op slot te draaien. 

3.4 Voor zover de jeugdige bedoeld heeft ook te klagen tegen het uit veiligheids-overwegingen op slot houden van zijn kamerdeur en die van alle andere jeugdigen - los van het individuele gedrag van klager - tijdens rustmomenten, een time-out of een kamerplaatsing op kamer en gedurende de nacht, heeft de klachtencommissie terecht geoordeeld dat dit een kwestie is van algemeen beleid van de instelling waartegen geen beklag open staat.

3.5 Een plaatsing op de kamer met afgesloten deur dient daar waar het gaat om een individuele begeleider die op basis van het gedrag van klager beslist dat de deur van de kamer op slot moet worden gehouden in de door klager omschreven omstandigheden - te weten in een individueel geval gebaseerd op het gedrag van klager - te worden aangemerkt als een vrijheidsbenemende maatregel in de zin van art. 6.3.1 Jeugdwet. Immers klager mag op dergelijke momenten niet op de groep verblijven, maar dient op zijn kamer te verblijven en kan deze niet verlaten.

Klager had naar het oordeel van de beroepscommissie in zoverre wel ontvankelijk moeten worden verklaard en de klachtencommissie had de klacht in zoverre ook inhoudelijk moeten behandelen. 

Artikel 6.3.1, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat ten aanzien van een met een machtiging als bedoeld in de artikelen 6.1.2 tot en met 6.1.4 opgenomen jeugdige, voor zover noodzakelijk om de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken of voor zover noodzakelijk voor de veiligheid van de jeugdige of anderen, door de jeugdhulpaanbieder maatregelen kunnen worden toegepast waarmee hij tegen zijn wil of die van degene die het gezag over hem uitoefent, binnen de gesloten accommodatie in zijn vrijheden wordt beperkt.

De maatregelen kunnen volgens het tweede lid van eerdergenoemd artikel inhouden:

a. het verbod zich op te houden op in het hulpverleningsplan aangegeven plaatsen en zo nodig de tijdstippen waarop dat verbod geldt;

b. tijdelijke plaatsing in afzondering;

c. tijdelijke overplaatsing binnen de gesloten accommodatie of naar een andere gesloten accommodatie, of

d. het vastpakken en vasthouden.

In het derde lid staat opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder de toepassing van maatregelen als bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, meldt aan de gecertificeerde instelling die de gezinsvoogdij uitoefent alsmede aan de ouders indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld.

In artikel 6.3.6, eerste lid, wordt bepaald dat de maatregelen als bedoeld in artikel 6.3.1 slechts worden toegepast, voor zover zij zijn opgenomen in het hulpverleningsplan.

Uit artikel 6.5.3 van de Jeugdwet volgt dat slechts beroep kan worden ingesteld tegen een beperkt aantal beslissingen van de directeur van de instelling. Tegen een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in 6.3.1, zoals een maatregel tot afzondering, staat beroep open.

Een vrijheidsbeperkende maatregel kan zoals hierboven weergegeven slechts worden toegepast, als deze is opgenomen in het hulpverleningsplan met betrekking tot de jeugdige. In het hulpverleningsplan van klager staat - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:

“Vrijheidsbeperkende maatregelen: afzonderen in eigen kamer langer dan één uur, met de deur open / afzonderen in eigen kamer met de deur op slot, dit kan worden ingezet als time-out als er sprake is van boos, agressief of opstandig gedrag, waarbij [naam klager] zich niet meer aan afspraken kan houden en er om die reden gevaar ontstaat voor [naam klager] of anderen. Eerst moet worden geprobeerd of [naam klager] in staat is zelfstandig op zijn kamer te blijven met de deur open. Lukt dit niet, dan kan de deur op slot worden gedaan zo lang als nodig voor [naam klager] om rustig te worden en afspraken te kunnen maken.”

De afzondering kan worden toegepast voor de veiligheid van klager, of die van anderen. In zoverre wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 6.3.1 van de Jeugdwet. In zo'n geval is sprake van een tijdelijke verwijdering uit de groep en een tijdelijke afzondering kan ook geschieden in de vorm van een plaatsing op de eigen kamer, met de deur op slot. Dit laatste blijkt ook uit de brief van de directeur d.d. 6 september 2017 aan de voorzitter van de klachtencommissie, waarin staat opgenomen: "In algemene zin is het streven om afzonderingsplaatsen (in een bijzondere ruimte of op de kamer) altijd zo kort mogelijk te laten duren ".

Toepassing van een dergelijke vrijheidsbenemende maatregel dient gelet op artikel 8 EVRM te voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Uit de klacht zelf blijkt niet op welke momenten en op grond van welk concreet gedrag van klager zo'n time-out of plaatsing op de eigen kamer met de deur op slot heeft plaatsgehad en blijkt ook niet hoe vaak en hoe lang dat verblijf op de eigen kamer met de deur op slot telkens heeft geduurd. De jeugdige zelf noch de vertrouwenspersoon die hem in deze procedure vertegenwoordigt, is ter zitting verschenen om een nadere toelichting te geven, zodat ook niet beoordeeld kan worden of er sprake is geweest van een tijdelijke afzondering in strijd met de wet, het hulpverleningsplan en/of eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepscommissie is van oordeel dat de klacht gelet op het bovenstaande onvoldoende is onderbouwd en komt tot de conclusie dat de klacht inhoudelijk ongegrond moet worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover het beroep ziet op de klacht als vermeld onder 3.4 en bevestigt in zoverre de uitspraak van de klachtencommissie.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de klachtencommissie voor zover het beroep ziet op de klacht als vermeld onder 3.3, verklaart klager alsnog voor dit onderdeel ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart het beklag inhoudelijk ongegrond.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. W.A.Th. Bos, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 4 juli 2018.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven