Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0034/GB, 29 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         18/34/GB

Betreft:            […]      datum: 29 mei 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 28 december 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klaagster is sedert 14 juni 2017 via een WETS-procedure in Nederland gedetineerd. Zij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Ter Peel te Evertsoort. Vanuit deze inrichting is zij geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 31 oktober 2017 is het programma aangevangen en is klaagster administratief ondergebracht bij de locatie De Schie te Rotterdam. Op 7 november 2017 is beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. Klaagster is teruggeplaatst naar de gevangenis van de locatie Ter Peel. Op 7 februari 2018 is klaagster wederom geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 12 februari 2017 is het programma aangevangen en is klaagster administratief ondergebracht bij de locatie De Schie te Rotterdam.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagsters deelname aan het p.p. is beëindigd omdat sprake zou zijn geweest van cocaïnegebruik en van geweld tegen medewerkers van de locatie De Schie. Uit de verklaring van haar vriend blijkt echter dat zij niet bewust verdovende middelen heeft gebruikt. Dat vervolgens niet kan worden vastgesteld dat klaagster geen cocaïne heeft gebruikt, betekent niet dat aannemelijk is dat klaagster wel cocaïne heeft gebruikt. Klaagster beschikt niet over de stukken waaruit kan blijken dat sprake is geweest van geweld tegen medewerkers van de inrichting.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Op 29 oktober 2017 is een urinecontrole afgenomen waarbij klaagster positief scoorde op cocaïnegebruik. De verklaring van klaagsters vriend kon niet worden geverifieerd, omdat deze te veel onzekerheden bevatte en een bevestigingsonderzoek ontbrak. Daarom wordt uitgegaan van de positieve score. De onderbouwende stukken met betrekking tot het geweld zijn naar de advocaat verzonden.

4.         De beoordeling

4.1.      Nu klaagster inmiddels wederom deelneemt aan een p.p. heeft zij in beginsel geen belang bij inhoudelijke behandeling van het beroep. De beroepscommissie zal haar evenwel ontvangen in het beroep, nu om een tegemoetkoming is verzocht.

4.2.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.3.      Uit de stukken komt naar voren dat klaagster bij een urinecontrole op 29 oktober 2017 positief heeft gescoord op cocaïne en dat zij geen herhalingsonderzoek heeft aangevraagd. Daarmee is voldoende aannemelijk dat klaagster cocaïne heeft gebruikt, wat redengevend is voor beëindiging van deelname aan een p.p.

4.4.      Het verweer dat klaagster zelf niet van enig cocaïnegebruik af zou hebben geweten, omdat klaagsters vriend buiten haar weten om cocaïne op zijn penis zou hebben gesmeerd voorafgaand aan seksueel contact met haar (zoals hij beweert), is niet onderbouwd, noch aannemelijk en maakt dit oordeel niet anders.   

Klaagsters betwisting van de rapportage dat zij geweld heeft uitgeoefend op personeel toen zij over het voorgaande werd gehoord is evenmin aannemelijk nu daarover verklaringen en foto’s van verwondingen van aangevallen medewerkers aan het dossier zijn toegevoegd.

4.5.      Gelet op het voorgaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 29 mei 2018.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven