Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0057/GV, 29 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          18/57/GV

Betreft: […]      datum: 29 mei 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 27 december 2017 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagsters verlofaanvraag is afgewezen omdat sprake zou zijn geweest van cocaïnegebruik. Uit de verklaring van haar vriend en uit klaagsters medisch dossier blijkt echter dat zij niet bewust verdovende middelen heeft gebruikt. Ook overigens bestaan geen signalen dat klaagster cocaïne zou gebruiken. Klaagsters penitentiair programma (p.p.) is om dezelfde reden beëindigd. Het is onredelijk om nu ook klaagsters verlof in te trekken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 29 oktober 2017 is een urinecontrole afgenomen waarbij klaagster positief scoorde op cocaïnegebruik. De verklaring van klaagsters vriend kon niet worden geverifieerd, omdat deze te veel onzekerheden bevatte en een bevestigingsonderzoek ontbrak. Daarom wordt uitgegaan van de positieve score. Klaagster heeft enkele weken later gesteld te zijn gedrogeerd. Dit strookt echter niet met de verklaring van haar vriend. Klaagsters deelname aan een p.p. is niet alleen beëindigd in verband met cocaïnegebruik, maar ook vanwege geweld tegen medewerkers van de inrichting. Uit de Sanctiekaart 2016 volgt intrekking van het eerste verlof na harddrugsgebruik.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de locatie Ter Peel te Evertsoort heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op klaagsters cocaïnegebruik en het drugsontmoedigingsbeleid.

Het Openbaar Ministerie heeft zich van advies onthouden.

De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3.         De beoordeling

Klaagster ondergaat een gevangenisstraf in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) van 2556 dagen met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De einddatum van klaagsters detentie is thans bepaald op 1 november 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters eerste verlofaanvraag sinds de beëindiging van haar deelname aan een p.p. Sinds 7 februari 2018 neemt klaagster wederom deel aan een p.p.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit de stukken komt naar voren dat klaagster bij een urinecontrole op 29 oktober 2017 positief heeft gescoord op cocaïne en dat zij geen herhalingsonderzoek heeft aangevraagd. Daarmee is voldoende aannemelijk dat klaagster cocaïne heeft gebruikt, wat ingevolge de landelijke Sanctiekaart 2016 redengevend is voor intrekking van het eerstvolgende verlof. De omstandigheid dat klaagster zelf niet van enig cocaïnegebruik af zou hebben geweten, omdat klaagsters vriend buiten haar weten om cocaïne op zijn penis zou hebben gesmeerd voorafgaand aan seksueel contact met haar (zoals hij beweert), maakt dit – los van de vraag of dit aannemelijk is – niet anders, omdat dit naar het oordeel van de beroepscommissie voor rekening en risico van klaagster komt. Dat klaagster zou zijn gedrogeerd is onvoldoende aannemelijk, nu zij dit eerst enkele weken later aanvoert, dit niet strookt met de verklaring van haar vriend waarop zij zich eerst beriep en enige onderbouwing overigens ontbreekt.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder c. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 29 mei 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven