Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0059/GA, 1 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         18/59/GA

Betreft:            [klager]            datum: 1 mei 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P. Bonthuis, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 3 januari 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 maart 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. P. Bonthuis, en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager vraagt zich af wat hij met medicatie moet, hij is geen junk. Klager kan niet goed tegen de medicatie. Het zakt hem in de voeten en hij is niet vooruit te branden. Een ander middel werkt niet. Klager ontkent dat er incidenten zijn geweest, hij is zelf wel bedreigd. Het behandelplan is niet met hem besproken. Klager houdt niet van het verplichte karakter. De enige verbetering die hij van de medicatie merkt is rust. Er gebeurt helemaal niks en hij krijgt complimenten voor zijn gedrag. Voorheen waren er wel conflicten met medegedetineerden. De reden voor zijn overplaatsing naar een andere afdeling was dat hij een medewerkster een kutwijf noemde. Hij beseft dat meewerken beter is dan tegenwerken, maar de manier waarop dit gaat is niet goed. Iedereen zegt wat anders. Er is geen stempel op klager te drukken.

Namens klager is het volgende aangevoerd.

Met betrekking tot de stoornis: er is sprake van verschillende typeringen van de psychiaters. De raadsman vraagt zich af of er wel een stoornis is. Klager heeft voor onderzoek in het Pieter Baan Centrum verbleven en daar kon men geen conclusies trekken ten aanzien van klager. In de adviezen staan gissingen en tegenstrijdigheden.

Met betrekking tot het gevaar: Op 8 juli 2017, drie dagen na de overplaatsing van klager van de p.i. Leeuwarden naar de p.i. Vught, zijn hem twee rapporten aangezegd. Er is toen dwangmedicatie op grond van artikel 32 van de Pbw toegediend. Daarna ging het heel snel goed en zijn er geen incidenten meer geweest. Het is daarom onduidelijk welk gevaar klager zou veroorzaken.

Met betrekking tot de termijn: de a-dwangbehandeling is meteen voor de duur van drie maanden opgelegd, terwijl dit volgens de wet ook voor een kortere periode kan. De a-dwangbehandeling kan ook nog worden verlengd. Het verblijf van klager in het PPC moet tijdelijk zijn en gericht op overplaatsing naar een reguliere afdeling. Het eerdere nooddepot sloeg binnen twee weken al aan. De voorgenomen en de definitieve beslissing hebben dezelfde datum, 3 januari 2018. De raadsman maakt hieruit op dat de directeur niet heeft gewacht met de tenuitvoerlegging van de beslissing.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De behandeling is daadwerkelijk op 9 januari 2018 gestart. Er is een termijn van 72 uur aangehouden en de schorsingsbeslissing is afgewacht. Over de stoornis zijn de rapportages voldoende helder. Het is voor de directeur voldoende aannemelijk dat klager gevaar veroorzaakt voortkomend uit de stoornis. Dat heeft zich geuit in bedreigingen en die zijn gerapporteerd. De directeur zal desgevraagd navraag doen naar die rapportages. De directeur heeft klager onlangs in het kader van de verlengingsbeslissing a-dwangbehandeling gehoord. Klager knapt op van de medicatie maar heeft wel last van bijwerkingen. De directeur constateert dat de medicatie een positief effect heeft en zal zoeken naar een alternatief voor de huidige medicatie in verband met de bijwerkingen. Orale inname is ook een mogelijkheid. Het ongewenste gedrag dat klager eerder vertoonde is er niet meer. Het gaat beter. Er is geen volledig uniforme diagnose nodig om te concluderen dat sprake is van gevaar voortkomend uit een stoornis. Eerder heeft een b-dwangbehandeling geholpen. De duur van drie maanden is eigenlijk standaard om de continuïteit van de behandeling te waarborgen.

3.         De beoordeling

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw zich voordoet.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat, alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen, de directeur advies heeft ingewonnen bij […], behandelend psychiater en bij […], psychiater voor de second opinion.

De behandelend psychiater beschrijft dat klager bekend is met complottheorieën en grootheidsideeën. In juli 2017 werd een psychotisch beeld met ontremming gezien, dat adequaat is behandeld met een antipsychoticum. Na terugkeer in het PPC vanuit het Pieter Baan Centrum in november 2017 houdt klager direct het contact met behandelaren af. Hij laat verbaal ontremd gedrag zien, waarbij hij provocerend en diskwalificerend is. De spanning loopt geleidelijk op, alleen functioneel contact is mogelijk. Zijn stemming is dysfoor en onderliggende agitatie is continu aanwezig. Klager is dwingend in gedrag en heeft regelmatig conflicten met medegedetineerden. Dit dwingende gedrag loopt geleidelijk op. Klager weigert alle medicatie.

De tweede psychiater geeft aan dat sprake is van een manisch psychotisch beeld met versneld denken, incoherentie en een uitgebreid waansysteem. Gelet op het beloop van het beeld lijkt dit het best te kaderen in een bipolaire stoornis, dan wel schizo-affectieve stoornis. Het is aannemelijk dat de beschreven dysfore opwindings- en agitatietoestand voortkomt uit een onderliggende manisch psychotische compensatie en de drijvende kracht is achter agressie en dreiging. Indien niet adequaat behandeld met medicatie bestaat het gevaar dat klager, gedreven door zijn manisch psychotische ontregeling, tot agressie overgaat.

Een gestructureerde en strak begeleidende omgeving kan kortdurend gezien worden als subsidiair alternatief voor een medicamenteuze behandeling van een maniforme ontregeling. Tot op heden, na een voldoende lange periode, heeft dit niet tot het gewenste resultaat geleid.

De beroepscommissie heeft de door de directeur genoemde rapportages over bedreiging incidenten niet ontvangen. Wat daarvan zij, de beroepscommissie constateert dat de aangeleverde stukken inzake het gedrag van klager en de door behandelaar vastgestelde stoornis voldoende informatie bevat om tot een oordeel te komen.

Voor wat betreft het gegeven dat op de definitieve beslissing van 3 januari 2018 als ingangsdatum van de a-dwangbehandeling eveneens 3 januari 2018 is ingevuld, gaat de beroepscommissie, gelet op hetgeen hierover is besproken ter zitting, er van uit dat sprake is van een misslag. De beroepscommissie acht de toelichting van de directeur ter zitting aannemelijk dat gewacht is met de tenuitvoerlegging daarvan tot was beslist op het schorsingsverzoek en dat de dwangbehandeling op 9 januari 2018 is gestart.

Gezien het gehele dossier en gehoord hetgeen is aangevoerd ter zitting overweegt de beroepscommissie als volgt.

De behandelend psychiater heeft vastgesteld dat bij klager sprake is van een psychiatrische stoornis. Een tweede, onafhankelijke en op afstand van de behandeling van klager staande, psychiater is tot een gelijksoortige vaststelling gekomen.

Klager heeft aangegeven dat de dwangmedicatie die aan hem op grond van artikel 32 van de Pbw was toegediend een goede uitwerking had en dat het daarna snel weer goed ging.

Gezien de vaststellingen van de psychiaters en mede gelet op de door de directie aangevoerde gegevens acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 1 mei 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven