Nummer: 18/239/GA
Betreft: [klager] datum: 25 mei 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.R. Koenders, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 24 januari 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 30 maart 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.R. Koenders, en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het klopt niet wat er staat geschreven. Klager heeft maar heel kort kennisgemaakt met de psychiater en ze schetsen een beeld van hem alsof ze hem al jaren kennen.
Klager vertelt wat hem in het verleden is overkomen en het moment dat hij naar Nederland kwam. Klager hoeft geen medicatie. Hij is kerngezond, slaapt goed, heeft goede manieren, deed het goed op school, vertoont geen wangedrag en vormt geen gevaar. Desgevraagd geeft klager aan dat hij last heeft van bijwerkingen van de medicatie. Hij is vermoeid en heeft pijn in zijn rug. Hij is wat passiever, maar mentaal nog steeds hetzelfde. Een pilletje kan hem niet veranderen. Klager drinkt veel om de effecten van de medicatie weg te werken. Hij is nooit ziek geweest en niemand in zijn familie heeft dit.
Namens klager is het volgende aangevoerd.
Het gevaar vormt een belangrijk aspect en klager is het niet eens met de vaststelling daarvan. Klager vertelt op zijn eigen manier zijn geschiedenis. Aan zijn woordenstroom worden paranoïde wanen toegekend en dat wordt in het hier en nu dreigend gevonden. Neem je wel of niet serieus wat hij zegt, dat zie je ook terug in de second opinion. Het gevaar moet gegrond zijn op artikel 46a, tweede lid, van de Pbw, maar de raadsman ziet dat onvoldoende terug in de rapportages. Er wordt een incident uit 2006 genoemd. Geagiteerdheid is er niet en klager heeft controle over zijn handelen. Het gevaar is onvoldoende onderbouwd. Met verwijzing naar de second opinion: het dreigen met woorden is wat anders dan gebruik van fysiek geweld. Er staat niet in de stukken dat klager daadwerkelijk iets heeft gedaan.
De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De psycholoog en de psychiater kunnen de woordenstroom van klager heel goed inschatten. Ze zien ook wat er nu met hem gebeurt. Klager heeft aangegeven te stoppen met eten en drinken om gerechtigheid te halen, dat is aanleiding voor een b-dwangbehandeling. Klager heeft nog steeds weinig tot geen ziektebesef. Er is thans wel een aardig stabiel niveau bereikt en klager volgt instructies op. Dat deed hij eerder niet. Klager blijft kwetsbaar. Het gevaar volgt wel degelijk uit de rapportages.
3. De beoordeling
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat, alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen, de directeur advies heeft ingewonnen bij E. van Lier, behandelend psychiater en bij R. Kramer, psychiater voor de second opinion.
De behandelend psychiater geeft aan dat bij klager sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, zich met name uitend in paranoïdie, grootheidsideeën en wanen. Klager toonde zich op de afdeling toenemend geagiteerd ingegeven door paranoïdie jegens personeel wat inmiddels ook onderdeel uitmaakt van zijn waansysteem. In gesprek met de behandelend psychiater hieromtrent toonde klager zich dreigend jegens een collega. Tevens gaf klager aan dat hij in hongerstaking was en in dorststaking zou gaan om gerechtigheid voor zichzelf te regelen. Momenteel toont hij zich met name dreigend naar afdelingspersoneel. Hij volgt instructies niet op en is om die reden al meerdere malen fysiek naar zijn cel begeleid. Als hij begrensd wordt in zijn uitspraken waarin hij op geagiteerde wijze zijn onvrede over zijn zaak uit, toont hij zich dreigend jegens personeel. Deze maatregel is erop gericht agressie jegens derden te voorkomen. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven voor de noodzakelijke behandeling met een antipsychoticum. Separatie is geen adequaat alternatief en klager weigert inname van een antipsychoticum.
De tweede psychiater concludeert dat sprake is van een chronische stoornis gekenmerkt door paranoïde wanen. Hoewel klager op dat moment rustig en vriendelijk in het contact is, zijn er toch duidelijke aanwijzingen dat het risico groot geacht kan worden dat de waan zich opnieuw kan uitbreiden naar de begeleiding in de p.i. Eerder blijkt rond kerst 2017, dus vrij recent, zich hebben voorgedaan dat klager een personeelslid ernstig heeft bedreigd. Het gevaar bestaat eruit dat klager het gevoel kan hebben vanuit de paranoïde waanvorming dat men hem opnieuw zou willen ‘liquideren’. Het vanuit de paranoïdie te beschouwen gevaar kan zich uiteindelijk zowel intern als ook extern voordoen. De mate van de ernst en manier van uiting van het gevaar kan afhankelijk zijn van bijkomende factoren zoals ervaren stress of spanning en setting. Door middel van het inzetten van een a-procedure en dus medicamenteuze behandeling kunnen de klachten zoals de intensiteit van de waanvorming worden verminderd.
De beroepscommissie gaat uit van de door de psychiaters vastgestelde stoornis. Voldoende aannemelijk is dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
Namens klager is aangevoerd dat gezien de verschillen in formuleringen tussen het advies van de psychiater van 9 januari 2018 en de second opinion van 17 januari 2018, de gevaarzetting onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd. De beroepscommissie overweegt ten aanzien van dat standpunt dat het niet noodzakelijk is dat de eerste en tweede psychiater in dezelfde bewoordingen en terminologie spreken, maar dat zij vanuit hun deskundigheid goede gronden zien voor toepassing van een a-dwangbehandeling. Voor de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De bestreden beslissing kan dan ook bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 25 mei 2018
secretaris voorzitter