Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0640/SGA, 6 april 2018, schorsing
Uitspraakdatum:06-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          :18/640/SGA

Betreft :[verzoeker]     datum: 6 april 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in justitieel complex Zaanstad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van

30 maart 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 30 maart 2018 om 16.15 uur tot 6 april om 16.15 uur.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 30 maart 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 4 april 2018.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter wordt uit de door de directeur verstrekte inlichtingen onvoldoende duidelijk op welke gronden de disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen cel is gebaseerd. De directeur geeft aan dat verzoeker zich op 31 maart 2018 voor de tweede maal tijdens zijn detentie heeft onttrokken aan het toezicht. Voor een eerder onttrekken aan toezicht op 21 maart 2018 is hem eerder al een voorwaardelijke disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in de eigen cel opgelegd.

De directeur geeft in de beslissing tot oplegging van de straf bij deze tweede overtreding aan dat het bij vier van deze zeven dagen gaat om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van 21 maart 2018.

De voorzitter stelt echter vast dat in de beslissing tot oplegging van de voorwaardelijke disciplinaire straf van 21 maart 2018 in het geheel geen voorwaarden zijn genoemd waaraan verzoeker zich zou moeten houden om tenuitvoerlegging van deze straf te voorkomen. Daarom is het de voorzitter op voorhand ook niet duidelijk welke voorwaarde verzoeker zou hebben geschonden en om welke redenen de tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden, dan wel welke eventuele omstandigheden dan precies bepalend zijn geweest voor het opleggen van een disciplinaire straf van deze duur.

Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek, nu de beslissing van de directeur niet voldoet aan de wettelijke vormvoorschriften als bepaald in artikel 58 van de Pbw.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 6 april 2018

                          

 

secretaris                                                                    voorzitter

 

Naar boven