Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2493/GB, 1 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2493/GB

Betreft:            [klager]            datum: 1 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.B.J. Strooij, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 juli 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het verzoek van klager tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (deelname aan maatschappelijk verkeer met elektronisch toezicht) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet en sedert 28 april 2012 gedetineerd. Hij nam in 2016 deel aan het p.p. Op 20 oktober 2016 werd de verblijfsvergunning van klager ingetrokken waarna het p.p. werd beëindigd.

Op 19 juli 2017 verbleef hij in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad alwaar hem bericht werd gedaan van de beslissing om hernieuwde deelname aan een p.p. te weigeren.

Klager werd overgeplaatst naar de p.i. in Ter Apel in verband met het ontbreken van een verblijfsstatus.

Op 20 januari 2017 besloot de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van de beschikking van de IND op te schorten tot 4 weken nadat op het bezwaar van klager zou zijn beslist. Het bezwaarschrift van klager tegen de beschikking van de IND werd ongegrond verklaard. Per augustus 2017 heeft klager geen rechtmatig verblijf in Nederland.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager had na de uitspraak van de voorzieningenrechter recht op hervatting van deelname aan het p.p. omdat de rechtsgevolgen van de beschikking van de IND vooralsnog waren opgeschort. Het feit dat na de afwijzende beslissing op het bezwaarschrift klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft doet niet af aan het gegeven dat eerder onjuist is beslist, nu immers de rechtsgevolgen van de beschikking in de maanden die aan de beslissing op het bezwaar voorafgingen en vier weken daarna waren opgeschort en klager toen wel degelijk recht had op deelname aan een p.p.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De voorlopige voorziening van de rechter doet aan de gevolgen van ongewenst verklaring, inhoudende dat er geen recht meer is op vervroegde invrijheidstelling (v.i.), niet af. Het strafrestant was meer dan een jaar waardoor klager niet meer in aanmerking kwam voor een p.p.

4.         De beoordeling

De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

Hierbij is in aanmerking genomen dat de voorzieningenrechter, blijkens de in de uitspraak opgenomen overwegingen, heeft overwogen dat de uitsluiting van klager van het p.p. was gebaseerd op de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van de IND, waartegen een bezwaarschriftprocedure gaande was. Met de uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 20 januari 2017 waarin werd bepaald dat die rechtsgevolgen van het IND besluit werden opgeschort totdat op het bezwaar zou zijn beslist (plus gedurende 4 weken daarna), ontviel vooralsnog de grondslag voor het besluit om klager niet langer te laten deelnemen aan het p.p.

Op 23 januari 2017 vroeg de raadsman van klager om terugplaatsing naar de p.i. Almere en hervatting van de deelname aan het p.p.

Gelet op de aan het dossier toegevoegde print van een e-mailbericht van de raadsman gericht aan een betrokken medewerker van DJI, dezelfde die eerder aan de raadsman een bericht over onderhavige casus stuurde, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat het verzoek van de raadsman op of omstreeks 23 januari 2017 en niet pas op 4 juli 2017 bij DJI is ontvangen. Onbekend is gebleven wat binnen de directie met dit verzoek is gedaan en waarom ruim vijf maanden na indiening is beslist op het verzoek van klager, terwijl dat verzoek duidelijk was gebaseerd op de drie dagen eerder uitgesproken voorlopige voorziening, waarmee betrokken justitiële medewerkers ook bekend konden zijn.

Niet duidelijk is op welke grond klager gedurende de opschortende maanden tussen eind januari en augustus 2017 van het p.p. kon worden uitgesloten.

Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming zoals verzocht. Met het doen van deze uitspraak wordt aan het verzoek om erkenning van de argumentatie namens klager in voldoende mate voldaan.

Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van de gemaakte proceskosten merkt de beroepscommissie op dat de Pbw noch de Pm de mogelijkheid van een veroordeling van een of beide partij(en) in de kosten van de procedure en/of rechtsbijstand kent.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van

mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 1 juni 2018.

                                                           

                 secretaris                                                                      voorzitter

 

Naar boven