Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3033/GA, 16 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/3033/GA

betreft: [Klager]           datum: 16 april 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 september 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 februari 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.G.H. van de Kamp, en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Grave.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de oplegging van een ordemaatregel van veertien dagen uitsluiting van deelname aan de arbeid wegens het verstoren van de orde bij de arbeid (GO-2017-000219).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk – toegelicht. Klager is het niet eens met de opgelegde ordemaatregel. In het schriftelijke verslag staat een aantal onwaarheden. Het personeel stond toe te kijken terwijl klager door een medegedetineerde met een tang werd aangevallen. Klager heeft hem vervolgens in bedwang gehouden. Hij heeft juist geprobeerd om te helpen. Hij gaat altijd graag naar de arbeid en kon door de opgelegde ordemaatregel gedurende veertien dagen niet zijn normale ritme uitoefenen. Klager meent dat het op een andere manier had kunnen worden opgelost. 

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager brengt met zijn gedrag veel onrust op de werkzaal teweeg. Hij bemoeit zich met anderen en weet alles beter. Zijn gedrag wordt als storend ervaren en hij is daarop meermaals aangesproken. Op 17 mei 2017 is hem een verslag aangezegd nadat hij zich op storende wijze aan de tafel van een medegedetineerde opdrong, als gevolg waarvan een woordenwisseling is ontstaan. In verband met de handhaving van de orde en veiligheid op de arbeid en ter voorkoming van (verdere) escalatie is klager naar de afdeling teruggebracht. Tevens is hem een ordemaatregel van twee weken uitsluiting van deelname aan de arbeid opgelegd. Deze ordemaatregel was noodzakelijk voor klagers eigen veiligheid en op die manier kon klager toch geld krijgen, daar hij gedurende deze periode wachtgeld uitbetaald heeft gekregen. Klager was het met de oplegging van de ordemaatregel eens. De noodzakelijkheid van voortzetting van de ordemaatregel is niet tussentijds getoetst. 

3.         De beoordeling

Artikel 23, eerste lid, van de Pbw bepaalt – voor zover hier van belang – dat de directeur een gedetineerde kan uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is, of indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is.

De beroepscommissie stelt voorop dat een ordemaatregel niet zonder meer voor de duur waarvoor deze is opgelegd, kan worden ten uitvoer gelegd, maar dat bij de oplegging van een ordemaatregel – anders dan bij de oplegging van een disciplinaire straf – tussentijds dient te worden getoetst of voortduring van de maatregel noodzakelijk is. De directeur heeft, gelet op klagers gedrag bij de arbeid zoals dat is weergegeven in het schriftelijke verslag van 17 mei 2017, klager in redelijkheid een ordemaatregel als de onderhavige kunnen opleggen. Onweersproken is echter dat de vereiste tussentijdse toetsing of voortduring van de maatregel noodzakelijk was, achterwege is gebleven. 

Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en bepaalt de hoogte daarvan op € 10,=.  

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 16 april 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven