Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3102/GA, 1 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/3102/GA

betreft: [Klager]           datum: 1 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Veldheer, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 september 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem,. alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de raadsman van klager mr. J.J. Veldheer. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

De beroepscommissie bepaalt dat van het behandelde ter zitting een schriftelijk verslag wordt opgemaakt waar de directeur van de p.i. Arnhem binnen zeven dagen na ontvangst desgewenst schriftelijk op kan reageren. Op 15 februari 2018 is een schriftelijke reactie van de directeur ontvangen, die naar klager en de raadsman is doorgestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen in een strafcel, ingaande op 15 juli 2017, wegens fraude bij een urinecontrole (A-2017-182).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft toegegeven dat hij een dag voor de urinecontrole heeft geblowd. Een urinecontrole zou sowieso een positief resultaat hebben opgeleverd. Het is niet de eerste keer geweest dat klager positief scoorde op een urinetest. Voor het frauderen is aan klager een disciplinaire straf opgelegd voor de duur van vijf dagen in een strafcel. Andere gedetineerden hebben echter een disciplinaire straf opgelegd gekregen in de eigen cel. De anderen hebben dus een andere straf gekregen dan klager. Het is onduidelijk wat de reden daar precies van is en waar het verschil op is gebaseerd. De directeur heeft dat niet inzichtelijk gemaakt. Nu klager anders is gestraft dan de andere gedetineerden, is er in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld. Daarnaast is de sanctie die in onderhavige zaak is opgelegd niet conform de sanctiekaart. De sanctiekaart schrijft immers voor dat voor frauderen maximaal zeven dagen opsluiting in eigen cel kan worden opgelegd. Ook hier geldt dat niet duidelijk is gemaakt door de directeur waarom bij het opleggen van de straf is afgeweken van de sanctiekaart.

Voorts was er geen sprake van direct visueel toezicht tijdens het uitvoeren van de urinecontrole. Uit het schriftelijk verslag blijkt dat tijdens de urinecontrole één medewerker aanwezig was. Deze medewerker stond achter klager en had geen direct visueel toezicht op de voorzijde van klager. Klager wilde niet frauderen. Hij had weliswaar een zakje met urine bij zich, maar dat wilde hij niet gebruiken. Als er direct visueel toezicht was aan de voorzijde van klager, dan had gezien kunnen worden of klager al dan niet fraudeerde. Nu kan hij niet aantonen dat hij het zakje urine niet heeft gebruikt, niet wilde frauderen en vrijwillig is teruggetreden.

Gelet op het voorgaande is sprake van schending van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.

De raadsman overhandigt ter zitting uitspraak RSJ 23 maart 2006, 06/126/GA. In die zaak heeft de betrokkene aangegeven mee te willen werken met de urinecontrole, mits rechtstreeks visueel contact op zijn geslachtsdeel achterwege zou blijven. In die zaak was de betrokkene niet tegen visueel toezicht, maar dat kan ook zonder dat men zijn geslachtsdeel ziet. De beroepscommissie overweegt dat de betrokkene zonder enige nadere onderbouwing heeft aangevoerd dat hij niet de vereiste medewerking kan verlenen bij de urinecontroles op grond van redenen van geloof en dat dit niet kan leiden tot gegrondverklaring van het beroep.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. De reden dat er is afgeweken van de sanctie ten tijde van het opleggen van de disciplinaire straf is omdat de landelijke sanctiekaart nog niet in de p.i. Arnhem was ingevoerd. De landelijke sanctiekaart was op dat moment nog onderwerp in het overleg van vestigingsdirecteuren en het was nog onduidelijk of deze wel zou worden ingevoerd. Klager is gestraft volgens de kaders en richtlijnen van het op dat moment geldende straf- en maatregelbeleid p.i. Arnhem. P.i. Arnhem heeft de landelijke sanctie op 1 januari 2018 geïmplementeerd in zijn straf- en maatregelbeleid.

3.         De beoordeling

In de landelijke sanctiekaart 2016 staat vermeld onder het kopje ‘middelenmisbruik’ dat frauderen gelijk wordt gesteld aan harddrugs. Bij een positieve urinecontrole op harddrugs is de sanctie maximaal zeven dagen eigen cel. Aan klager is een sanctie opgelegd van vijf dagen strafcel. Uit het voorgaande blijkt dat de directeur ten nadele van de eerdergenoemde sanctiekaart is afgeweken. Het betoog van de directeur dat klager gestraft is volgens de op dat moment geldende straf- en maatregelbeleid p.i. Arnhem omdat p.i. Arnhem de landelijke sanctiekaart eerst op 1 januari 2018 heeft geïmplementeerd, slaagt niet.

Blijkens het ‘beleidskader en sanctiekaart terugdringen dwang en drang’ moest de implementatie van de landelijke sanctiekaart begin 2017 zijn afgerond. De sanctiekaart diende dan ook vanaf dat moment als uitgangspunt te dienen voor het bepalen van de hoogte van de disciplinaire straf, zodat klager zich op de Sanctiekaart 2016 kan beroepen.

Weliswaar kan de directeur ten nadele van klager afwijken van de landelijke sanctiekaart 2016, doch een beslissing hiertoe diende te worden voorzien van een draagkrachtige en kenbare motivering, welke ontbreekt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 12,50.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 1 juni 2018.

                       

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven