Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3688/GA, 17 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/3688/GA

betreft: [Klager]           datum: 17 mei 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J.M. Bommer, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 3 oktober 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de raadsman van klager mr. A.J.M. Bommer. Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de intrekking van het bezoek zonder toezicht dat gepland stond op 22 juni 2017 (KA-2017-000144).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De raadsman heeft een pro-forma klaagschrift ingediend en kreeg daarop een ontvangstbevestiging van de beklagcommissie waarin stond dat er gelegenheid zou zijn om de klachten mondeling ter zitting toe te lichten. De raadsman en klager hebben hieruit redelijkerwijs mogen afleiden dat redenen van het beklag mondeling op de zitting naar voren gebracht kunnen worden. Daarom zijn er geen nadere schriftelijke gronden aangevoerd. Ter zitting van de beklagcommissie werd het woord door klager en zijn raadsman volledig gevoerd en zij kregen daar ook alle ruimte voor. Er werd niets gezegd door de beklagcommissie over het feit dat er geen schriftelijke gronden waren aangevoerd en dat het ontbreken hiervan zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beklag. De gang van zaken is zeer spijtig. Het is onterecht dat klager niet-ontvankelijk is verklaard in het namens hem ingediende beklag.

Het is feitelijk onjuist dat de directeur stelt dat het bezoek zonder toezicht is ingetrokken omdat aan klager diezelfde dag een disciplinaire straf is opgelegd. Klager zou in het kader van een bezoek zonder toezicht zijn vrouw op bezoek krijgen. Het bezoek in uiteindelijk ingetrokken, zo heeft de raadsman van een medewerker van de p.i. vernomen, omdat werd getwijfeld of aan het bezoek vooraf is medegedeeld dat het een bezoek zonder toezicht betrof. Het personeelslid had met de vrouw van klager gesproken en volgens het personeelslid zou de vrouw van klager denken dat er sprake zou zijn van een regulier bezoek. Dat was de reden dat het bezoek zonder toezicht werd ingetrokken, en niet – zoals de directeur stelt – dat aan klager een disciplinaire straf was opgelegd.

Bovendien is het onjuist te veronderstellen dat de vrouw van klager niet wist dat het bezoek een bezoek zonder toezicht betrof. Zij wist wel degelijk dat er sprake was van een bezoek zonder toezicht, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij oppas voor haar kinderen die dag had geregeld. Bij een regulier bezoek had zij haar kinderen meegenomen.

Gelet op het voorgaande wordt dan ook verzocht het beroep gegrond te verklaren en aan klager een al dan niet financiële tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt op basis van het dossier het navolgende vast. In de schriftelijke mededeling van de opgelegde disciplinaire straf staat dat de straf is ingegaan op 22 juni 2017, op dezelfde dag waarop het bezoek zonder toezicht zou plaatsvinden. De ingang van de disciplinaire straf op dezelfde dag als de dag waarop het bezoek zonder toezicht stond gepland is, anders dan de raadsman stelt, de reden dat het bezoek zonder toezicht is ingetrokken.

De schriftelijke mededeling dateert evenwel van 23 juni 2017 en is ook op die dag door de directeur ondertekend. Gelet hierop is de disciplinaire straf met terugwerkende kracht opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van de RSJ kan een disciplinaire straf op grond van de Pbw niet met terugwerkende kracht worden opgelegd (vgl. RSJ 19 oktober 2016, 16/1257/GA). Reeds om die reden zal ook het beroep gericht tegen de intrekking van het bezoek zonder toezicht gegrond worden verklaard. Verder zal de beroepscommissie bepalen dat aan klager een financiële tegemoetkoming zal worden toegekend.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 7,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. M.J. Selnick Marzullo en prof. dr. F. Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 17 mei 2018.

                       

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven