Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3385/GM, 15 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:            17/3385/GM

betreft:               [klager]                datum: 15 mei 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingstandarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden, alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 april 2018 gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C. van Oort. De tandarts verbonden aan de p.i. Haaglanden heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

              

1.            De inhoud van het beroep

De klacht betreft

a.  het niet verstrekken van een machtiging voor een beugel;

b.  de verleende tandheelkundige zorg.

2.            De standpunten van klager en de inrichtingstandarts

Klager heeft het volgende aangevoerd.

Ad a.: dit onderdeel kan niet-ontvankelijk verklaard worden.

Ad b.: Klager ging in 2017 regelmatig naar de tandheelkunde voor een consult, vanwege twee gevoelige onder snijtanden. Een van die twee tanden stond door ruimtegebrek ver naar voren. Klager wilde niet dat die tand getrokken werd. Daarom werd van alles gedaan om de klachten op een andere manier weg te nemen. Klager haalde op advies van de tandarts de piercing uit zijn lip en gebruikte regelmatig mondwater. Ook poetste hij iedere dag zijn tanden. Desondanks bleef hij last houden van zijn tanden. Na acht maanden werd in overleg besloten de tand die in een dringende stand stond te trekken. Ook daarna bleven de klachten bestaan. Na het verwijderen van de ondertand ontstond een ruimte tussen de overgebleven snijtanden. Deze ruimte werd door klager niet als esthetisch storend ervaren. De tandarts besloot uiteindelijk om klager een plaatbeugel aan te meten, hoewel een orthodontist adviseerde dat geen beugel nodig was. Door die plaatbeugel is klagers tandvlees beschadigd en is een stuk tand afgebroken. Dit is waarschijnlijk onherstelbaar. Ook heeft hij wondjes aan de binnenzijde van zijn wangen gekregen. De tandarts had de draadplaatbeugel niet mogen geven. Klagers gebit is er enkel slechter door geworden. Dit heeft klager, anders dan wat de tandarts stelt, tijdens de consulten ook aangegeven. Klager ervaart de gebitssituatie als onprettig. Het gaat hem enkel om de klachten. Hoe zijn gebit er uitziet maakt hem niets uit. Klager wenst een behandeling waarbij het gat opgevuld wordt in de hoop dat de klachten dan verdwijnen en wijst daarbij op de uitspraak van de RSJ van 28 april 2008, 07/2792/GM. Als dat niet mogelijk is wil hij een compensatie van € 2.500,=. Namens klager werd als reactie op de door de voorzitter ter zitting voorgelezen brief van de tandarts van 24 april 2018 aangegeven dat het steekt dat de arts zegt dat de situatie beter is, terwijl klager duidelijk nog klachten heeft. De stelling dat klager tijdens de consulten aangaf dat het goed ging klopt niet.

De inrichtingstandarts heeft het standpunt als volgt toegelicht.

Ad b.: klager kwam in april 2017 langs in verband met een afte-achtige plek aan zijn onderlip en twee gevoelige snijtanden rechtsonder. Die stonden in ‘dringende stand’. Aan klager werd uitgelegd dat hij door goede gebitsreiniging zijn tanden zou kunnen behouden en dat zij niet verder los zouden gaan staan. Op röntgenfoto’s was  aanhechtingsverlies te zien. Een lippiercing heeft waarschijnlijk bijgedragen aan het probleem. Tijdens latere consulten vroeg klager of een orthodontische behandeling gestart kon worden. Klager bleef aandringen ondanks de uitleg dat er in p.i.’s geen orthodontische behandeling mogelijk is. Op zijn verzoek werd toch een aanvraag machtiging gedaan bij de adviserend tandarts. Die adviseerde negatief. Zo ook een orthodontist, gelet op de conditie van parodontium in het onderfront en vanwege zeer waarschijnlijk tongpersen tegen de frontelementen. Klager bleef terugkomen met pijnklachten. In overleg met hem werd besloten om de voorste tand eruit te halen, zodat de achterliggende tand naar voren kon schuiven. Om het proces te begeleiden liet de arts een uitneembare plaatbeugel met labiale bogen en een protrusieveertje maken. Op de vraag hoe het gaat antwoordt klager altijd ‘goed’. Hij vertelde niet dat hij sporadisch last heeft van beschadiging aan de lip door de (draad)plaatbeugel. De tandarts koos eenmalig voor de vervaardiging van een beugel, omdat klager jong is en het zonde is om een tand te verliezen. De optie van een partiele prothese was tandheelkundig gezien geen goede optie, aangezien dit de mondhygiëne verslechtert en lastig maakt, en zelfs schadelijk kan zijn voor het gebit op langere termijn. In dit geval is een afweging gemaakt tussen het Vademecum en haar eigen esthetische  waarden bij het maken van de keuze voor het verschaffen van een plaatbeugel.

3.            De beoordeling

Nu klager de klacht over het niet verschaffen door de tandheelkundig adviseur van het (voormalige) ministerie van Veiligheid en Justitie van een machtiging voor een beugel terecht ook zelf niet-ontvankelijk acht, zal de beroepscommissie dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk verklaren.

Voor zover het beroep gericht is tegen het tandheelkundig handelen van de inrichtingstandarts stelt de beroepscommissie het volgende vast. Klager had al langere tijd last van zijn gebit. Hij had last van zijn tandvlees en van twee gevoelige ondertanden aan de voorzijde. Dit kwam door ruimtegebrek, waardoor een tand ver naar voren stond. Aangezien de klachten aanhielden ondanks op behoud van zijn gebit gerichte inspanningen door klager werd uiteindelijk de bewuste tand getrokken. Desondanks bleef klager last houden van een drukkende pijn en van zijn tandvlees. De tandarts besloot, tot behoud van de overige tanden, om een retentieplaatje aan te meten. Dit is geen orthodontische behandeling, maar een aangewezen behandeling om de stabiliteit van de overgebleven tanden te verzekeren. Inmiddels draagt klager de beugel niet meer en heeft nog steeds last van de genoemde klachten. Die klachten kunnen derhalve niet meer aan de beugel te wijten zijn.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de tandarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van onderdeel a. niet-ontvankelijk in zijn beroep; en verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. J. Kroeze en drs. J.H.A.M. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker,    secretaris, op 15 mei 2018

 

                secretaris            voorzitter

 

Naar boven