Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3430/GA, 1 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/3430/GA

betreft: [klager]            datum: 1 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 5 oktober 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 februari 2018, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens, en […], juridisch medewerker en […], stagiaire juridische zaken, van de p.i. Ter Apel.

Door de juridisch medewerker is, zoals afgesproken ter zitting, documentatie toegezonden aan de Raad met betrekking tot onderdeel c van het beklag. Hierop is door de raadsvrouw een reactie toegezonden aan de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a.         de bejegening door het personeel en klagers ontslag op de arbeid als hele-dagen-werker (Ta 2017-000137)

b.         het niet meer mogen werken op werkzaal 7 vanaf 20 juni 2017 (Ta 2017-000169) en

c.         het niet nakomen van de belofte om hele dagen te mogen werken (Ta 2017-000324).

 

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van het beklag onder a:

In de p.i. Ter Apel zijn eind mei 2017 nieuwe veiligheidsregels ingevoerd op de werkzaal. Klager was het niet eens met deze regels en had aangegeven dat hij hierover een klacht zou indienen. Tegen hem werd gezegd dat indien hij dat zou doen hij zou worden ontslagen. Op 1 juni 2017 was er een incident tussen klager en een p.i.w.-er. Het gedrag van de p.i.w.-er was dermate vernederend en schofferend dat de reactie van klager daarop niet disproportioneel was. Klager is daarna ontslagen als hele-dagen-werker. De beslissing om klager op 1 juni 2017 te ontslaan als hele-dagen-werker is niet redelijk. Door de directeur zijn dagrapportages in het geding gebracht. Hieruit volgt niet dat er incidenten zijn geweest voor 1 juni 2017. Nadat klager is ontslagen op 1 juni 2017 wordt voor het eerst melding gemaakt dat er spanningen waren op de werkvloer en dat het werktempo van klager te laag was. Klager werkte al 1,5 jaar op de werkzaal en men was tevreden over hem.

Ten aanzien van het beklag onder b:

Klager is, nadat hij is ontslagen als hele-dagen-werker, ook onterecht op 20 juni 2017 ontslagen als medewerker op werkzaal 7. Het ontslag is onredelijk, nu klager goed functioneerde op de werkzaal.

Ten aanzien van het beklag onder c:

Aan klager is de belofte gedaan dat hij weer hele dagen mocht komen werken wanneer hij zes weken goed had gewerkt. Deze belofte is eind juli aan klager gedaan en klager mocht pas vanaf oktober 2017 weer hele dagen werken. Het klopt dat klager in de periode van

21 juni 2017 tot 1 augustus 2017 weinig heeft gewerkt doordat hij veel ziek is geweest. Op 27 juli 2017 heeft de werkmeester echter al geadviseerd om de inzet van klager tijdens de

arbeid weer met de kwalificatie ‘groen’ te waarderen. Het MDO heeft dat advies

overgenomen. Afgaande op de toegezonden informatie heeft klager in augustus voldoende gewerkt om zijn functioneren te kunnen beoordelen én goed gefunctioneerd. In de visie van de werkmeester moest hij dat goede functioneren na 24 augustus 2017 echter nog eens 4 weken laten zien. Dat heeft klager gedaan en dan zou hij toch minstens in de tweede helft van september in de gelegenheid moeten zijn gesteld hele dagen te werken. In september 2017 mocht klager echter slechts halve dagen werken. Pas in oktober 2017 werd hij weer in de gelegenheid gesteld hele dagen te werken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van het beklag onder a:

Het is vreemd dat de opgemaakte dagrapportages dateren van na 1 juni 2017. De p.i.w.-er heeft op 1 juni 2017 gemeld dat hij klager reeds enkele keren had gewaarschuwd, maar dat hij hiervan niet eerder een melding had opgemaakt omdat iedereen hiervan dan kennis zou nemen. Op de werkzaal was men tevreden over klager.

Ten aanzien van het beklag onder b:

Vanwege klagers veranderende houding is ook het veiligheidsaspect meegenomen in de beslissing, alsmede het gedrag van klager naar de werkmeester. Klager keek telkens naar de camera. Ook is een telefoon aangetroffen bij een vriend van klager. Deze omstandigheden droegen de beslissing om hem niet meer te laten werken op werkzaal 7.

Ten aanzien van het beklag onder c:

De belofte aan klager om weer hele dagen te mogen werken had door de betreffende medewerker niet gedaan mogen worden. Een termijn van zes weken is een redelijke termijn om de inzet van klager te beoordelen. Nu klager gedurende de periode van 21 juni 2017 tot 1 augustus 2017 slechts 8 van de 27 werkdagen heeft gewerkt, heeft het langer geduurd voordat klager weer hele dagen mocht werken.

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beklag onder a:

Met betrekking tot de bejegening door het personeel:

Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw, kan de gedetineerde bij de beklagrechter beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Handelen van medewerkers van de inrichting kan onder omstandigheden een beklagwaardige beslissing als hiervoor omschreven, opleveren. Daarvoor is nodig dat dit handelen door die medewerker voortvloeit uit de vervulling van de hem opgedragen taak. Klachten over bejegening door inrichtingsmedewerkers vallen daar in beginsel niet onder. Nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze bejegening, al aangenomen dat deze heeft plaatsgevonden, is geschied in het kader van de uitoefening van de aan die medewerker opgedragen taak, moet worden geoordeeld dat die bejegening niet aan de directeur kan worden toegerekend. Klager zal op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Met betrekking tot klagers ontslag op de arbeid:

In de dagrapportage van 1 juni 2017 staat het navolgende – kort weergegeven – vermeld:  Klager is voor de zoveelste keer aangesproken op zijn werkinzet. Klager hoort het goede voorbeeld te geven, omdat hij een ‘hele-dagen-werker’ is, maar klager stopt rustig 10 tot 15 minuten voor de pauze met werken. Op het moment dat de p.i.w.-er met klager een discussie had omtrent klagers gedrag, maakte klager de opmerking dat het hier op Auschwitz leek. De p.i.w.-er heeft tegen klager gezegd dat dit de druppel was en dat klager niet meer mocht werken als ‘hele-dagen-werker’.

Uit de door de directie overgelegde dagrapportages kan niet worden opgemaakt dat er reeds klachten waren omtrent het gedrag van klager voor klagers ontslag als ‘hele-dagen-werker’ op 1 juni 2017. Nu wordt gesteld dat klager voor de zoveelste keer wordt aangesproken op zijn gedrag en dat klagers gedrag op 1 juni 2017 de druppel was, terwijl dit niet volgt uit onderliggende stukken, is het ontslag van klager op 1 juni 2017 niet deugdelijk gemotiveerd en is de beslissing om klager te ontslaan niet redelijk en billijk. De beroepscommissie acht op dit punt het beklag van klager gegrond. Aan klager zal een tegemoetkoming van €15,= worden toegekend.

Ten aanzien van het beklag onder b:

Uit de opgemaakte en overgelegde rapportages, waarvan de inhoud voldoende aannemelijk is geworden, volgt dat klager in juni 2017 spanning veroorzaakte op de werkzaal 7/8. Het vermoeden bestond dat klager bezig was om bepaalde zaken uit te lokken bij de andere gedetineerden op de werkzaal, als gevolg waarvan de werksfeer behoorlijk werd beïnvloed. Klager was een negatieve factor op de werkzaal en was opruiend bezig. Voorts stond klager meerdere keren in zijn arbeidsblok stil aan de werktafel waardoor het werktempo veel te laag was. Bovendien was klager erg oplettend naar de deuren die open gingen, voelde klager aan de sloten van de heftruck en had hij veel interesse voor de camera’s. De beroepscommissie acht de beslissing om klager over te plaatsen naar een andere werkzaal, gelet op het gedrag van klager en het veiligheidsaspect, niet onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie acht op dit punt het beklag van klager ongegrond.

Ten aanzien van het beklag onder c:

Het werken van hele dagen is geen recht dat aan klager toekomt, maar een mogelijkheid die van het gedrag afhankelijk is. Het gedrag van klager heeft ertoe geleid dat hij eerst is ontslagen als hele-dagen-werker en vervolgens is overgeplaatst naar een andere werkzaal. De belofte aan klager om weer hele dagen te mogen werken is, zoals ook aangegeven door de directeur, ten onrechte aan klager toegezegd. Nu klager gedurende de periode van

21 juni 2017 tot en met 1 augustus 2017 slechts 8 van de 27 werkdagen heeft gewerkt en de termijn om klagers inzet op de werkzaal te beoordelen als gevolg daarvan is verlengd, acht de beroepscommissie de omstandigheid dat klager niet op een eerder moment weer hele dagen mocht werken niet onredelijk of onbillijk. Daarbij neemt de beroepscommissie eveneens in aanmerking dat het niet kunnen werken van hele dagen niet alleen afhankelijk is van het gedrag van klager, maar dat er tevens een arbeidsplek voor hele dagen beschikbaar dient te zijn. De beroepscommissie acht op dit punt het beklag van klager ongegrond.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van het beklag onder a met betrekking tot de bejegening door het personeel en verklaart klager zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag onder a.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a met betrekking tot klagers ontslag op de arbeid gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag onder a in zoverre alsnog gegrond.

Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €15,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b en c ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A.G. Coumans en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van

mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 1 juni 2018.

                             

secretaris                                                        voorzitter

 

 

 

Naar boven