Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2224/JM, 4 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:04-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2224/JM

betreft: [klager] datum: 4 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 57 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) heeft kennis genomen van een op 16 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) het Jongerenhuis Harreveld, sector ’t Anker, te Harreveld,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 2 oktober 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 maart 2003, gehouden in de Rijksinrichting voor Jongens ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de j.j.i. te Harreveld heeft schriftelijk gereageerd op het beroep en voorafgaand aan de zitting nadere schriftelijke informatie verstrekt.
De beroepscommissie heeft nadien, door toedoen van de directeur van Harreveld, schriftelijke inlichtingen ingewonnen van groepsleider [...], welke ter kennisneming aan klager en de inrichtingsarts zijn gebracht. Laatstgenoemdeheeft, ondanks het verzoek daartoe, hierop niet gereageerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het (door de commissie van toezicht doorgezonden klachtformulier, ter behandeling als) verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 13 juli 2002, betreft de weigering van de (waarnemer van de)inrichtingsarts om, ondanks herhaald verzoek, ’s nachts naar de inrichting te komen vanwege klagers benauwdheid, steken in de borst en tintelingen in linkerarm en –been.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. In de nacht van 12 op 13 juli 2002 kreeg hij rond 00.15 uur ’s nachts steken in zijn borst die almaar erger werden. Hij kon zelfs niet langer staan. Hij voelde een zo grote druk dat hijdacht dat zijn ribben zouden breken. Ook kreeg hij tintelingen in zijn bovenarmen. Nadat hij op de noodknop had gedrukt heeft hij zijn verhaal aan de nachtwacht kunnen doen. Hierna verminderden de klachten niet; vervolgens is, zijhet pas na herhaald bellen met de nachtwacht, groepsleider [...] erbij gehaald. Deze heeft op zijn dringend verzoek de arts gebeld. Diens advies luidde een paracetamol te nemen. Dat heeft klager gedaan, inclusief nadien een brufenbruis. Om 01.30 uur die nacht werd de pijn op zijn borst alleen maar erger en begon hij over te geven. Hij alarmeerde wederom de nachtwacht, doch die reageerde door de noodknop uit te zetten. Omdat de pijn almaar aanhield is hij opde deur gaan bonken, totdat groepsleider [...] weer bij hem kwam. Deze heeft de dokter andermaal gebeld, maar die weigerde te komen. Uiteindelijk, om 02.15 uur, heeft klager zelf met de arts mogen bellen, in aanwezigheid van degroepsleider. Nadat hij zijn verschijnselen had gemeld gaf de arts aan zeker te weten dat er niets ernstigs met hem aan de hand was en dat het met een paracetamol over zou gaan. Hoewel klager aangaf dat hij die al ingenomen had,zonder resultaat, meldde de arts alleen dan te komen als een patiënt op de grond ligt of bezig is dood te gaan. Klager is vervolgens weer in zijn kamer ingesloten, zonder noodknop. Om 03.00 uur kon hij in een afzonderingscel wordengeplaatst, waar men toezicht op hem kon houden. De volgende dag is hij met een (andere) groepsleider naar het ziekenhuis gegaan, waar hij is onderzocht. Geconstateerd werd dat hij in elk geval geen last heeft (gehad) van zijn hart.Waar de klachten wel uit voortkwamen wist men niet. Ook een allergietest leverde geen resultaat op.
Klachten als deze had hij al langere tijd, maar nog nooit zo erg als in die bewuste nacht. Zelf heeft hij ook geen idee wat er aan de hand is; hij heeft geen drugs gebruikt en sportte altijd. Na het nachtelijk voorval heeft hijvanwege dezelfde klachten nog diverse keren het spreekuur van de arts bezocht. Hij heeft spierverslappende medicijnen gekregen, waar hij erg moe van wordt. De fysiotherapeut heeft hem afgeraden die nog langer te gebruiken.
Desgevraagd verklaarde klager nog dat de heftige pijnsteken in zijn borst, tezamen met het gevoel van zware druk, die nacht ongeveer vijf tot tien minuten hebben geduurd; daarna werd het wat minder. Hij had tevens tintelingen inzijn bovenarmen. Ademhalen lukte wel. Voorzover hij zich kon herinneren had hij geen last van zweten; of hij ook last had van zijn hoofd wist hij niet meer. Met zijn klacht, gericht tegen de weigering van de dienstdoende arts omnaar de inrichting te komen, beoogde hij (mede) te voorkomen dat zoiets nogmaals gebeurt.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Er is in het geheel niets bekend over telefonische contacten die er in de nacht van 12 op 13 juli 2002 geweest zouden zijn met of over klager. Dit geldt zowel voor hemzelfals voor zijn vervanger(s).
De inschakeling van een arts tijdens nacht- en weekkenddiensten is als volgt geregeld. Ingeval wordt gebeld naar de huisarts, geeft diens antwoordapparaat een centraal nummer van de huisartsengroep. De patiënt kan echter ook directhet nummer van de huisartsengroep bellen, aangezien dit centraal-nummer al jaren bekend is. Het centraal nummer schakelt automatisch door naar de dokterspost in Eindhoven, waar alle telefoontjes – hoe onbenullig ook – wordengeregistreerd en verwerkt (in de vorm van afhandeling van de vraag tot inschakelijng van een arts). Als een arts van de huisartsengroep niet deelneemt aan de huisartsendienst/dokterspost, dan schakelt het centraalnummer automatischdoor naar de arts die wel dienst doet.
In het bedoelde weekend zijn noch op de huisartsenpost/dokterspost te Eindhoven, noch bij de arts die een gedeelte van dit weekend dienst had en niet bij de dokterspost was aangesloten, telefoontjes binnengekomen over/van klager. Eris niets over geregistreerd, noch is de waarnemend arts daarover iets bekend.

De verklaring die de groepsleider desgevraagd heeft afgelegd houdt het volgende in.
Klager was in de nacht van 12 op 13 junli 2002 erg paniekerig, kortademig, had pijn op de borst, een vreemde gelaatskleur, tintelende vingers en hij was bang dood te gaan. Nadat hij enkele keren op de alarmknop had gedrukt, is degroepsleider naar hem toe gegaan om hem gerust te stellen. De nachtwacht had inmiddels de alarmbel bij hem uitgezet, vermoedelijk vanwege zijn – in paniek gebezigde – grove taal richting nachtwacht. De groepsleider vertrouwde desituatie niet en heeft, mede omdat klager daar om vroeg, via de receptie de huisarts gebeld. Hij heeft de arts de situatie uitgelegd en de symptomen weergegeven, onder vermelding dat klager wel vaker pijn op de borst heeft. De artsheeft daarop aangegeven dat dit wel vaker voorkomt en aangeraden klager een paracetamol te geven, waardoor hij zou kalmeren. Mocht de situatie zich verergeren, dat diende de groepsleider de arts weer te bellen. Vervolgens heeftklager twee stuks paracetamol ingenomen, echter zonder resultaat. De groepsleider bleef intussen op de leefgroep; hij maakte zich die nacht behoorlijke zorgen over klager. Diens kamerdeur was inmiddels op een kier gezet.
Omdat de situatie niet verbeterde heeft hij na anderhalf uur opnieuw de huisarts gebeld. Deze gaf aan dat hij nog even af wilde wachten. Intussen werden de klachten van klager niet minder; van slapen kwam al helemaal niets.
Weer later die nacht stond klager erop zelf met de huisarts te spreken. Voor de derde keer is de arts toen gebeld. De groepsleider was bij dit gesprek tussen klager en de arts aanwezig. Klager bleek het niet eens te zijn met wat dearts tegen hem zei en vroeg onder meer waarom de arts zo onzorgvuldig kon zijn. De groepsleider kon niet horen wat de arts vertelde. Nog tijdens het gesprek verbrak de arts de verbinding, waarna klager ‘over de rooie’ ging. Degroepsleider heeft getracht hem te kalmeren. Daarna werd hij afgelost door de dagdienst.

In het aan de beroepscommissie overgelegde nachtwachtjournaal van de bewuste nacht staan de volgende mutaties geregistreerd:
- 1.05: Om die tijd de huisarts gebeld voor [klager], hij had pijn in de zij; het advies van de huisarts was een paracetamol.
– 2.15: Om die tijd nogmaals de huisarts gebeld; morgen op het spreekuur komen als het niet over was.
– 3.00: Om die tijd [klager] in de afzondering; hij had hier om gevraagd omdat hij bang was.

In de aan de inrichtingsarts gerichte brief d.d. 31 juli 2002, afkomstig van één der cardiologen verbonden aan het Streekziekenhuis Koningin Beatrix te Winterswijk, wordt verslag gedaan van het op 13 juli 2002 op de eerste hulpverrichte onderzoek van klager die daar op eigen initiatief was gekomen wegens thoracale pijnklachten. De anamnese luidt dat hij sinds de avond daarvoor pijn op de borst had en tintelingen in de gehele linker arm en het linker been;voorts had hij steken in de linker onderbuik, was wat misselijk en moest opboeren. Soortgelijke klachten had hij wel eens vaker gehad, onafhankelijk van inspanning. Lichamelijk onderzoek laat aan hart en longen geen bijzonderhedenzien; ECG noch X-thorax vertoont afwijkingen. De conclusie luidt: geen duidelijke cardiale pathologie; beeld imponeerde als hyperventilatie. Klager kreeg uitleg over het een en ander en werd ontslagen naar huis. Hem werd geadviseerdzich bij recidiverende klachten op het spreekuur van de huisarts te melden.

3. De beoordeling
In artikel 55, tweede lid, Rjj is de term medisch handelen omschreven.
Deze omschrijving is bepalend voor de beoordeling door de beroepscommissie van het handelen waartegen de klacht is gericht.
De beroepscommissie kan een klacht gegrond verklaren als sprake is van
a. enig handelen of nalaten dat in strijd is met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van de jeugdige, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijnbijstand is ingeroepen, of
b. enig ander handelen of nalaten dat in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

De beroepscommissie stelt vast dat klager een klacht heeft tegen het (niet-)optreden van de (waarnemer van de) inrichtingsarts naar aanleiding van enkele nachtelijke telefonische consulten. Hoezeer de inrichtingsarts ook heeftaangevoerd dat noch hijzelf, noch een der mogelijke waarnemers tijdens de bewuste nacht over of door klager is geconsulteerd, voor de beroepscommissie is aannemelijk geworden dat een dergelijke consultatie wel degelijk heeftplaatsgevonden. De omstandigheid dat de inrichtingsarts daarbij niet zelf betrokken is geweest doch kennelijk een – niet nader te identificeren – waarnemer, maakt de ontvankelijkheid van klager in zijn klacht niet minder. Van belangdaarvoor is immers niet zozeer de persoon van de inrichtingsarts tegen wiens optreden de klacht is gericht, als wel het handelen zelve.
Zij overweegt daaromtrent dat de inrichtingsarts in de nacht van 12 op 13 juli 2002 binnen een tijdsbestek van circa twee uren, tot drie keer toe is geconsulteerd terzake van benauwdheid, pijn op de borst en tintelingen in arm(en)be(e)n(en) bij klager. Het telefonisch gegeven advies om klager in eerste instantie een paracetamol te laten innemen en zonodig andermaal te bellen, kan naar haar oordeel niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Dit geldt evenzeervoor de diagnose die de arts in het tweede telefoongesprek met de groepsleider kennelijk heeft gesteld, namelijk dat klagers situatie niet dusdanig levensbedreigend was dat hij onverwijld hulp van een arts behoefde.
Vervolgens is de arts kort nadien weer vanuit de inrichting gebeld, niet langer door een bezorgde groepsleider, maar nu door de – zeer ongeruste - patiënt/klager zelf. Volgens diens verklaring heeft hij de arts aangegeven heteerdere advies tot inname van paracetamol te hebben opgevolgd, zonder dat dit heeft geleid tot vermindering van de klachten. Hoezeer het ook mogelijk is dat klager daarbij wellicht minder hoffelijke taal heeft gebezigd, het had opde weg van de arts gelegen om de ongerustheid bij klager zo niet weg te nemen, dan toch te verminderen, bij voorkeur in de vorm van een bezoek; dit nog eens temeer, nu aannemelijk is dat de arts de patiënt helemaal niet kende. Inelk geval moet het handelen van de arts bestaande uit dit derde telefoongesprek, gezien de ontredderde toestand waarin klager achterbleef na de beëindiging van het telefonisch contact, als onzorgvuldig worden aangemerkt.
De beroepscommissie komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat er sprake is van handelen of nalaten, zoals hierboven onder a. beschreven. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en aan klager zal de hierna tevermelden tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij stelt de aan klager ten laste van de j.j.i. Harreveld toekomende tegemoetkoming vast op
€ 25,-.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, drs. S.H. Hartman-Faber en R. Vogelenzang, leden, bijgestaan door mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 4 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven