Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1711/GA, 2 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/1711/GA

 

betreft: [klager]            datum: 2 mei 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 22 mei 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught (VU 2017/327) alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.K. Cheng, en namens de inrichting,

[…] en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteuren bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 2 februari 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw (b-dwangbehandeling).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is in onvoldoende mate sprake geweest van gevaar. De beslissing tot het toepassen van b-dwangbehandeling voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en kan niet in redelijkheid worden opgelegd.

Klager heeft niet meegewerkt aan zijn behandelplan en heeft de toezending daarvan niet voor akkoord getekend. Hierop kan dan ook geen acht worden geslagen.

Klager meent dat het gevaar onvoldoende uit de overgelegde stukken is gebleken. De enkele stelling dat overleg heeft plaatsgevonden met het afdelingshoofd is onvoldoende om aan te nemen dat dit heeft plaatsgevonden. Klager is wat rebels, maar het feit dat hij zich verzet betekent nog niet dat er sprake is van een stoornis. Een onderzoek daarnaar heeft nooit plaatsgevonden. Klager meent dat er alternatieven waren.

Klager licht toe dat hij niet gestoord is. De dwangbehandeling ziet hij als een vorm van mishandeling, marteling en een poging tot moord. Klager is weliswaar boos maar functioneert normaal en stabiel. Klager was in hongerstaking. Hij praat nooit met psychiaters. De mededeling ‘ik pak jullie’ is geen bedreiging, maar een waarschuwing. Aan klager zijn giftige medicijnen verstrekt om hem ziek te maken. Klager heeft geen vertrouwen in het personeel op die afdeling. Inmiddels verblijft klager op een andere afdeling. Op deze afdeling heeft klager wel vertrouwen in het personeel. Klager heeft tweemaal een hartinfarct gehad. Op de nieuwe afdeling krijgt klager goede hartmedicatie, die hij ook inneemt.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is een behandelplan waarin de mogelijkheid van een a- en b-dwangbehandeling is opgenomen. Klager heeft geen toestemming gegeven het behandelplan over te leggen. In het behandelplan staat de voortgang van klagers behandeling beschreven. De dreiging van hartfalen is een belangrijk punt van overweging geweest. De directeur betreurt het dat het behandelplan niet kan worden overgelegd.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur als uiterste middel beslissen tot het toepassen van een zogenoemde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.

Uit de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van […] de Penitentiaire maatregel […] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten’ (Stb 2013, 99) volgt dat het bij een b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting.

Op grond van artikel 22a van de Penitentiaire maatregel (Pm) pleegt de directeur, alvorens hij beslist over een door de arts noodzakelijk geachte b-dwangbehandeling, overleg met die arts en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Indien het gevaar voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde, pleegt de directeur bovendien overleg met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater.

Klager heeft geen toestemming gegeven tot verstrekking van het behandelplan aan de beroepscommissie. Desondanks acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen, nu de voor een beoordeling benodigde informatie uit de door de directeur overgelegde stukken kan worden verkregen, waaronder de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing en het schriftelijke advies van de behandelend psychiater van 2 februari 2017, alsmede de ter zitting van de beroepscommissie gegeven mondelinge toelichtingen. Hieruit komt naar voren dat de toepassing van de b-dwangbehandeling is opgenomen in het behandelplan van klager en dat overleg heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 22a van de Pm.

De beroepscommissie is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat de bestreden beslissing voldoet aan de daaraan te stellen procedurele vereisten.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende. In de schriftelijke verklaring van de behandelend psychiater van 2 februari 2017 is het volgende vermeld:

“In psychiatrische zin is er bij betrokkene sprake van een paranoïde psychotische stoornis. Hij uit zich wantrouwend naar personeel alhier en heeft het idee dat er complotten spelen. Hij zou alhier vergiftigd worden. Hij is steeds afhoudender in contact vanuit zijn paranoïdie waarbij het steeds lastiger wordt zicht te houden op de somatische gesteldheid van meneer. Qua somatiek is betrokkene bekend met hartlijden: status na myocardinfarct en tijdens zijn detentieperiode meerdere malen ingestuurd wegens verdenking hartfalen.

Probleem is dat betrokkene alle voorgeschreven medicatie weigert, zowel psychofarmaca als de zeer noodzakelijke somatische medicatie waaronder antistolling en voorts middelen ter regulatie bloeddruk, cholesterol en hartritme. Tevens weigert hij vocht en voeding vanuit bovengenoemde paranoïdie.”.

Omtrent de noodzakelijkheid van de b-dwangmedicatie vanwege het gevaar, is in  voornoemde schriftelijke verklaring van de psychiater het volgende vermeld:

“Overleg met de cardioloog leert dat het voor betrokkene zeer noodzakelijk is dat hij zijn somatische medicatie inneemt ter voorkoming van een hernieuwd hartinfarct. Het gevaar op een dergelijk recidief wordt groot geacht indien betrokkene profylactische medicatie blijft weigeren. Betrokkenes weigering deze medicatie in te nemen is geïnduceerd door paranoïde psychose. Hij vertrouwt het allemaal niet, ook niet de aan hem hier aangeboden medicatie. Daar is meermaals met hem over gesproken, maar hij is met geen mogelijkheid te bewegen zijn medicatie alsnog in te nemen. Gezien recente ontwikkelingen (vocht- en voedselweigering, waarschijnlijk samenhangend met de vergiftigingswaan, verslechtering lichamelijke toestand, waarschijnlijk samenhangend met het weigeren van medicatie waaronder bloeddrukverlagers) is b-behandeling geïndiceerd om te voorkomen dat patiënt zichzelf schade toebrengt”.

Gelet op het voorgaande overweegt de beroepscommissie als volgt. De behandelend psychiater heeft vastgesteld dat bij klager sprake is van een paranoïde psychotische stoornis. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat een geneeskundige behandeling noodzakelijk is om dit gevaar af te wenden. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet als in strijd met de wet dan wel als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.  

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 2 mei 2018

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven