nummer: 17/2148/GA
betreft: […] datum: 9 mei 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens […], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 27 juni 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Lelystad in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat klager op 19 mei 2017 niet in de gelegenheid is gesteld om met zijn advocaat te bellen (PL-2017-384).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager, die bezig was met arbeid, moest vooraf toestemming vragen om met zijn advocaat te kunnen bellen. De werkmeester heeft geen of te laat bericht gekregen dat deze toestemming door klagers mentor was verleend en heeft daarom klager geweigerd te laten bellen. De beklagrechter overweegt dat het handelen van de werkmeester, hetgeen onder verantwoordelijkheid van de directeur plaatsvond, derhalve niet onredelijk was. De beklagrechter weegt daarin ten onrechte niet mee dat onder diezelfde verantwoordelijkheid van de directeur valt dat die toestemming om de advocaat tijdens de arbeidsuren te mogen contacteren niet of onjuist aan de werkmeester is doorgegeven, waardoor dat advocatencontact ten onrechte niet tijdig kon plaatsvinden.
De directeur volhardt bij zijn voor de beklagrechter gegeven standpunt. De directeur laat weten dat hij de gevolgde redenering van de beklagrechter kan volgen.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 39, vierde lid, Pbw wordt een gedetineerde in de gelegenheid gesteld om telefonisch contact te hebben met zogenoemde geprivilegieerde contacten, onder wie de advocaat, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat.
Klager heeft echter niet onderbouwd dat op 19 mei 2017 de noodzaak bestond voor het voeren van een telefoongesprek met zijn advocaat. De enkele mededeling dat hij toen een telefoongesprek met zijn advocaat wilde voeren, is daarvoor onvoldoende. Nu ook overigens van die noodzaak niet is gebleken, kan de weigering van de werkmeester om klager met zijn advocaat te laten bellen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De vraag of de mentor de werkmeester wel of niet zou hebben gebeld omtrent de door de mentor verleende toestemming doet hieraan niet af, omdat het een beslissing van de werkmeester is om klager al dan niet toestemming te geven om van de arbeid naar de afdeling te gaan om te bellen.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 9 mei 2018.
secretaris voorzitter