Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2242/GA, 2 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2242/GA

 

betreft: [klager]            datum: 2 mei 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 juli 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught (VU 2017/1124) alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.K. Cheng, en namens de inrichting, […] en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteuren bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

        

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 7 juni 2017 tot verlenging van de verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling) .

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling is niet volstrekt noodzakelijk, aangezien klager zijn somatische medicatie vrijwillig en ‘graag’ inneemt. Klager verzet zich eveneens tegen de duur van de verlenging met drie maanden.

Klager krijgt nog steeds dwangmedicatie toegediend. Klager heeft geen toestemming gegeven zijn behandelplan te overleggen.

De beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en kan niet in redelijkheid worden opgelegd. Het gevaar is onvoldoende onderbouwd. Aan de criteria is ook niet voldaan. De door de psychiater gekozen formuleringen zijn overgenomen uit het dossier en niet gebaseerd op eigen waarnemingen. In feit is sprake van een situatie van horen zeggen. Klager neemt zijn hartmedicatie in.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is een behandelplan waarin de mogelijkheid van een a- en b-dwangbehandeling is opgenomen. Klager heeft geen toestemming gegeven het behandelplan over te leggen. De toediening van dwangmedicatie wordt tweewekelijks geëvalueerd in het multidisciplinair overleg (MDO). De kans op een doorplaatsing van klager naar een reguliere afdeling is niet reëel, aangezien alleen op een PPC dwangmedicatie is toegestaan. Naar omstandigheden gaat het goed met klager. Als gevolg van de medicatie is er sprake van stabilisatie.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur als uiterste middel beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Op grond van artikel 46e, eerste en vijfde lid, van de Pbw kan de directeur beslissen de termijn waarbinnen de a-dwangbehandeling wordt toegepast, te verlengen indien dat nodig is. De directeur geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht.

Klager heeft geen toestemming gegeven tot verstrekking van het behandelplan aan de beroepscommissie. Desondanks acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen, nu de voor een beoordeling benodigde informatie uit de door de directeur overgelegde stukken kan worden verkregen, waaronder de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing en het schriftelijke advies van de behandelend psychiater van 24 mei 2017, alsmede de ter zitting van de beroepscommissie gegeven mondelinge toelichtingen. Hieruit komt naar voren dat de toepassing van de a-dwangbehandeling is opgenomen in het behandelplan van klager. Ook acht de beroepscommissie aannemelijk dat – zoals de directeur stelt – de toediening van dwangmedicatie tweewekelijks wordt geëvalueerd in een multidisciplinair overleg, waaraan in ieder geval een psychiater, een arts, een psycholoog en een verpleegkundige deelnemen.

De beroepscommissie is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling voor de periode 7 juni 2017 tot 7 september 2017 voldoet aan de daaraan te stellen procedurele vereisten.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende. Het betreft hier de eerste verlenging van de a-dwangbehandeling van klager. Ten aanzien van de primaire beslissing tot a-dwangbehandeling van klager heeft de beroepscommissie in RSJ 18 mei 2017, 17/736/GA, geoordeeld dat deze beslissing niet kan worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

In voormelde verklaring van de behandelend psychiater van 24 mei 2017 wordt – voor zover hier van belang - het volgende gesteld:

“ Bij betrokkene is sprake van een paranoïde psychotische stoornis. Dit uitte zich in complottheorieën en wantrouwen naar personeel. Vanuit zijn paranoïdie was hij afhoudend in het contact met behandelaren (zowel qua psychiatrie als qua somatiek) en personeel. Tevens weigerde hij zijn psychofarmaca en de noodzakelijke somatische medicatie: antistolling, antihypertensivum, statine ter voorkoming recidief myocardinfarct.

Nadat betrokkene in honger- en dorststaking is gegaan, waarschijnlijk samenhangend met een vergiftigingswaan, is er gestart met een b-dwangbehandeling. Ook na deze behandeling weigerde hij vrijwillig medicatie in te nemen. Hierop is een a-dwangbehandeling gestart.

Na het starten van de antipsychotica is er verbetering zichtbaar. Er is weer een redelijke samenwerking met het personeel, de achterdocht is verminderd en zijn somatische medicatie neemt hij in. Echter blijven de waanideeën onverminderd aanwezig, is hij het niet eens met zijn antipsychoticum en is er geen ziektebesef aanwezig. Gezien betrokkene het contact met de psychiater afhoudt is er geen mogelijkheid om met hem in gesprek te gaan over de medicatie.

In het verleden heeft zich een vergelijkbare episode voorgedaan waarin betrokkene vanuit paranoïdie zijn somatische medicatie heeft geweigerd en hij een a-dwangbehandeling heeft gehad. Toen bleek dat het stoppen van het dwangtraject resulteerde in het weigeren van psychiatrische medicatie en als gevolg daarvan ook zijn somatische medicatie welke hij niet vertrouwd vanuit paranoïdie. Het weigeren van deze medicatie kan bij betrokkene leiden tot hernieuwde cardiale problemen (…)”.

Gelet op het vorenstaande overweegt de beroepscommissie als volgt. De behandelend psychiater heeft vastgesteld dat bij klager sprake is van een paranoïde psychotische stoornis. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat  klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. In de bestreden beslissing heeft de directeur voldoende toegelicht dat de voortzetting van het dwangtraject noodzakelijk is. De beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Hetgeen klager overigens heeft aangevoerd omtrent de niet weersproken stelling dat hij thans zijn somatische medicatie inneemt, doet daar niet aan af. De beslissing van de directeur tot verlenging van de a-dwangbehandeling kan derhalve niet als in strijd met de wet worden aangemerkt, dan wel als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 2 mei 2018

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven